34
dezer Provincie uitgebroken mond- en klauwzeer. De Kamer
wees op het weinig doeltreffende van de genomen maat
regelen tot afsluiting der aangewezen kringen, daar het water,
door de tusschen de landerijen gelegen slooten stroomende,
de besmetting verder brengt, te meer daar de aangetaste
dieren veel behoefte aan water hebben.
Ook het weinig kwaadaardig karakter der ziekte en het
geringe sterftecijfer van het aangetaste vee werden door de
Kamer aangevoerd als argumenten voor eene verzachting
der voorschriften, en zij verzocht ten slotte den Minister
dringend, om de bestrijding der ziekte op den voorgrond
latende, aan de belangen van landbouwers en veehouders
zooveel mogelijk te gemoet te komen.
IV. tot den Minister van Marine, bij brief van 30 December
1892, waarbij de Kamer hare instemming uitsprak met den
wensch, kenbaar gemaakt door de Kamer te Middelburg, dat
de voor de Nederlandsche Zeemacht te bouwen schepen
hier te lande mochten worden op stapel gezet. De Kamer
betuigde hare ingenomenheid met de plannen der Regeering
tot opheffing der Marine uit haren staat van verval, maar
wees tevens met nadruk op de belangen van de Vaderlandsche
nijverheid, die het best zouden gediend worden door den
aanbouw der nieuwe schepen op Nederlandsche werven.
V. tot den Minister van Justitie, bij brief van 30 December
1892, tot betuiging van adhaesie met het tot denzelfden
Minister gericht schrijven van de Kamer van Koophandel
en Fabrieken te Zutfen, waarin wordt aangedrongen op
wettelijke regeling van het bedrijf der levensverzekering.
Het feit dat de levensverzekering in de laatste jaren een'
voortdurend grooteren omvang heeft gekregen, een' omvang,
dien de vroegere wetgever niet kon voorzien, maakt een
scherper toezicht der Regeering een’ dringenden eisch van
algemeen belang. De Kamer overwoog hierbij verder dat de
buitenlandsche maatschappijen, die in ons land ook belang
rijke posten sluiten, zich daarenboven nog kunnen onttrekken
aan de controle, welke bij de tegenwoordig geldende wettelijke
bepalingen op de hier gevestigde maatschappijen wTordt uitgeoe
fend. Eerstgenoemden toch zijn niet patentplichtig en hare sta
tuten en tarieven behoeven geene Koninklijke goedkeuring. Hoe
wel de Kamer er op wees dat de goede trouw van binnen-
en buitenlandsche maatschappijen tot heden gelukkig onge-