23 Spuegeon zou aan de schare het Evangelie gaan prediken. Onderweg ziet hij een straatwerker aan den arbeid. „Man,’’ zoo zegt Spuegeon, „wat wilde ik gaarne met de menschenharten kunnen doen, wat ik u daar zie doen met dien keisteen: ze met een slag verbrijzelen.’’ naar eenig doel te vragen heeft. Ook wanneer dit zoo is, blijft de waarheid staan, dat der inenschheid waarde in de hand der kunstenaars ligt. „Denk aan de schare,” zoo roept hij den kunstenaars toe, „en als het niet meer kan zijn, geeft haar althans dan wat kruimelen van uw tafel.” Zal de kunstenaar slagen in zijn groote taak, dan moet hij ook als kunstenaar bezitten wat voor menschenwaarde een eisch is: vrijheid Die kunstenaarsvrijheid nu stelt haar eigene voor waarden. Vooreerst: bescheidenheid. Die zichzelf zoekt en niet zijn kunst die is niet vrij. Naar Schiller’s woord is God de grootste kunstenaar. Zijn kunstwerk is het Heelal. Maar deze Groote Kunstenaar verbergt zich achter zijn kunstwerk. Hem zien wij niet wij zien alleen Zijn Schepping. Ten tweede: de wangunst doodt de vrijheid. Wangunst verstoort de rust des gemoeds. En wie groote werken wil voortbrengen, moet van binnen kalm zijn. Helaas! hoe algemeen is onder de menschen, en dus ook onder de kunstenaars, dit kwaad. Zelfs een Leonardo da Vinci was jaloersch op Michel Angelo. Ten derde: wie improviseert is niet vrij. Het geniale ligt inderdaad niet in het „zich eventjes neerzetten voor het klavier niet in het „neerwerpen op het doek.” Het liefst stellen we ons Schiller voor, in het oogenblik. waarin de inhoudsrijke volzin, dien wij heden bespreken, in hem geboren werd, met het hoofd peinzend geleund op de hand Voor zijn geest gaat de achtbare rij der kunstenaars uit alle tijden als in statigen optocht voorbij. Hij ziet ze allen in het gelaat en roept uit; „Der Menschheit Würde ist in eure Hand gegeben.” En nu keert de dichter zich tot de kunstenaars van het heden en zegt: Bewahret sie Geen enkele uit de achtbare rij van het verledene heeft zijn onsterfelijkheid te danken aan „neerwerpen op het doek”. Hunner is de onsterfelijkheid, die minuut aan minuut, uur aan uur, jaar aan jaar arbeiden in het zweet huns aanschijns.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1893 | | pagina 476