’s-Gravenhage, 7 Maart 1894. Volgens artikel 26 der Verordening van 13 October 1880 (Verz. no. 508) is het Burgerlijk Armbestuur opgedragen een uitvoerig verslag van zijne verrichtingen in het afgeloopen dienstjaar aan den Gemeenteraad in te zenden. Bij de aanbieding daarvan over het dienstjaar 1893, zij vooraf herinnerd dat de Commissie aan wie deze tak van bestuur is opgedragen in de Raadsvergadering van 5 September 1893 de eer genoot eener herbenoeming, terwijl de heer Wethouder Mr. F. A. P. baron Wittebt van Hoogland zich weder heeft bereid verklaard het Voorzitterschap waar te nemen. In het personeel der ambtenaren hebben intusschen onder scheidene veranderingen plaats gevonden. De uitgebreidheid van den werkkring, dien het Burgerlijk Armbestuur zich ziet aangewezen, inzonderheid inde laatste ja- ren belangrijk toegenomen zijnde, bracht het Armbestuur tot de overweging zoodanige maatregelen te nemen als tot eene geregelde orde van zaken, zoo wat betreft de administratie als het personeel, worden vereischt. Daarbij is het aan het Burgerlijk Armbestuur als een dringende eisch voorgekomen, het aanwijzen van een’ ambte naar, die nevens en met den Secretaris zou belast worden de dagelijks voorkomende zaken te beoordeelen, om die voor eene geregelde behandeling in de door de Commissie te houden vergaderingen voor te bereiden en die tevens de bekwaamheid bezit den Secretaris, bij eventueele ontstentenis, te kunnen vervangen. Een daartoe strekkend voorstel vond bij den Gemeenteraad een gunstig onthaalin de Raadsvergadering van 8 Augus tus 1893 werd besloten zoodanig ambtenaar aan te stellen onder den titel van adjunct-Secretaris, met toekenning eener jaarwedde van f 1400, terwijl in verband daarmede de verorde ning op het Burgelijk Armbestuur, met opzicht tot de artikelen Bijlage 24

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1893 | | pagina 486