23
Bijlage
M2 als leer aar of
van Be-
VI.IF EN DERTIGSTE VERSLAG van den staat der
Academie ran Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage
over 1893-94.
Uit elk overzicht der laatste jaren, dat de Raad
stuur der Haagsche Teeken-Academie in het licht zendt,
blijkt steeds, dat de opleiding van jeugdige kunstnijveren
zich meer en meer op den voorgrond dringt. De stichters
onzer instelling, Doudijns, Hanneman en Johan van Rave-
steijn, die ruim twee eeuwen geleden op doek en in werke
lijkheid de ambachtslieden uit den kunsttempel dreven,
zullen zeker nooit vermoed hebben, dat het nageslacht in
die zelfde Academie de kunst weder zoo nauw mogelijk
met de nijverheid zoude trachten te vereenigen. Zoo men
toch de bestemming en het gekozen vak van het meeren-
deel onzer leerlingen nagaat, dan blijkt het, dat naast eene
kleine minderheid, die zich uitsluitend aan de schilderkunst
wijdt en een vrij talrijken groep vrouwelijke dilettanten,
die de schoone kunsten meer als ontspanning en tijdverdrijf
beoefenen, de groote meerderheid uit toekomstige ambachts
lieden en nijveren bestaat, die, om zich theoretisch te be
kwamen en de artistieke zijde van hun vak te leeren, met
ijver de Academie-lessen volgen. Naast deze toekomstige
nijveren, voor wie een dagcursus bestaat, die meer en meer
in bloei toeneemt, mag met voldoening gewezen worden op
eene breede rij mannelijke en vrouwelijke leerlingen, die
zich bekwamen, om het diploma M1 en
leerares in het teekenen te verkrijgen.
Elk dezer afdeelingen ziet men jaarlijks zich meer en
meer uitbreiden, bij den aanvang van eiken nieuwen cursus
tot grooter ruimte en aanzienlijken uitgaven noodzaken,
opdat allen het gewenschte onderwijs behoorlijk deelachtig
kunnen worden. Cijfers zijn in dit opzicht het welsprekendst.
In 1873 bestond het gezamenlijk aantal leerlingen nog
slechts uit 272, in 1878 was het tot 400 gestegen, om
van lieverlede tot ruim 500 te klimmen. In het afgeloopen
Academiejaar kon men op 562 leerlingen bogen, terwijl in