I I I 24 i I Bylage s-Gravenhage, 14 Maart 1895. Ter voldoening aan artikel 26 der Verordening van 13 October 1880 (Verz. No. 506) heeft het Burgerlijk Arm bestuur de eer het navolgende verslag betreffende zijne ver richtingen in het afgeloopen dienstjaar, 1894, den Gemeen teraad aan te bieden. Het vermeent zijne mededeelingen te moeten aanvangen met in herinnering te brengen, dat de Commissie aan wie deze tak van bestuur is opgedragen in de Raadsvergadering van 4 September opnieuw de eer genoot eener herbenoeming terwijl de heer Wethouder Mr. F. A. P baron Whtert van Hoogland zich weder heeft bereid verklaard het Voorzitter schap waar te nemen. In het personeel der ambtenaren vond, behalve het optreden als armenopzichter, 1 Febr. 94. van den heer H. van Benthem reeds in het vorig verslag aangegeven geene verandering plaats. Met opzicht tot den algemeenen toestand van het armwezen der Gemeente, vermeent het Burgerlijk Armbestuur, acht gevende op de tijdsomstandigheden, dien niet ongunstig te mogen noemen. Het ziet zich echter verplicht tot de mededeeling, dat het aantal bedeelden en dientengevolge de kosten van onderstand opnieuw zijn toegenomen, zooals uit de later volgende cijfers zal blijken. Meermalen is reeds gewezen op de steeds toenemende bevolking, ook door vestiging van elders en daartoe uit gelokt door den nog altijd voortgaanden uitbouw der Gemeente, waardoor vele werklieden in andere Gemeenten worden aangemoedigd zich alhier metterwoon te vestigen. Het werk wordt daardoor meer verdeeld en is te spoediger afgeloopen. Een en ander brengt teweeg, dat velen, die vroeger tot in het late najaar genoegzaam van werk voorzien waren te eerder daarvan werden ontslagenterwijl zich daaronder een betrekkelijk aantal bevindt, dat niet in staat is om zonder onderstand in het onderhoud van het gezin te voorzien.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1894 | | pagina 514