I
NOTA betreffende het Koninklijk Instituut van
Ingenieurs.
Bijlage 2 O
Met verwijzing naar bijlage 25 behoorende bij het ver
slag van den toestand der Gemeente over 1893, wordt mede
gedeeld, dat het Instituut op 13 Februari 1895 telde 7
honoraire leden, 716 gewone- en 39 buitengewone leden,
te samen 762 leden.
Van dezen behoorden op dat tijdstip 150 leden tot de te
Batavia gevestigde Afdeeling „Nederlandsch-lndië”.
Het Instituut verkeert steeds in bloeienden staat. De
boekerij neemt steeds voortdurend in onvang toe.
Het afgeloopen jaar was voor het Instituut van meer dan
gewone beteekenis wegens het zesde Congres van Binnen
scheepvaart, dat in den zomer te ’s-Gravenhage werd gehouden
en in alle opzichten wel geslaagd mag heeten. Dat Congres
toch is grootendeels op initiatief van het Instituut tot stand
gekomen en de Raad van Bestuur had aan de leiding een
groot aandeel.
Daarentegen zijn weder vele verliezen te betreuren door
overlijden van leden. In de eerste plaats zij vermeld het
oudste honorair lid F. de Lesseps en voorts de gewone
leden jhr. mr. P. J. W. Teding van Berkhout, directeur
van de Maatschappij tot Landaanwinning op de Friesche
Wadden; L. D’andriessens, fahriekant te Luik, J. Groothoff,
hoofdadministrateur der Billiton-Maatschappij mNederlandsch-
Indië, S. Karsten, hoofdingenieur bij den aanleg der Staats
spoorwegen op Java; R. Kielstra, ingenieur bij de Maatschappij
tot landaanwinning op de Friesche Wadden; G. J. Mees,
civiel-ingenieurmr. C. Mirandolle, eigenaar der fabriek van
j houtbereiding tegen bederf te Feijenoord; jhr. J. W. M. van
de Polldijkgraaf van den Haarlemmermeerpolder; J.
I Scheffer, ingenieur van den waterstaat in Nederlandsch-
I Indië; G. Scholten, adjunct-directeur der gemeentewerken
van Rotterdam en fabrieklandmeter van Schieland; H. P.
J. de Vries, ingenieur van den provincialen waterstaat van
Friesland; dr. A. Vrolik, voormalig minister van financiën
en W. Walker, ingenieur-werktuigkundige.