27
I
van geloof, die zich aan de tafels kwam nederzetten. Aan
elk hunner werd behalve zijn bord soep eene flinke snede
broods gegeven. En dat het aantal der laatst bedoelden
niet gering was, bleek dikwijls. Meermalen moesten er zelfs
nog eenigen, die zich aanmeldden, worden afgewezen. Vooral
in de strenge koude, die de aanvang van 1894 ons bracht,
was de toeloop der losse bezoekers groot. Zelfs uit Sche-
veningen kwam men naar onze instelling toegeloopen, om
door een flink bord soep den honger te stillen en de winter
koude beter te kunnen trotseeren.
In den tijd waarover dit verslag loopt, werden er 26 uit
deelingen gehouden, welke aanvingen met 29 December 1893,
gedurende eenigen tijd driemaal per week, later tweemaal
per week werden voortgezet, en in Maart 1894 ophielden.
Het aantal der vaste bedeelden bedroeg 71 Israëlietische
huisgezinnen (120 ouders met 296 kinderen) en 51 huisge
zinnen van andere gezindten (86 ouders met 155 kinderen).
In het vorige uitdeelingstijdperk bedroegen deze cijfers:
69 Israëlietische huisgezinnen (139 ouders met 358 kinderen)
en 40 huisgezinnen van andere gezindten (67 ouders met
133 kinderen).
In deze 26 uitdeelingen werden uitgereikt 16199 portiën
soep (één portie twee borden).
In het uitdeelingsjaar 1892 93 werden in een gelijk aantal
uitdeelingen uitgegeven 15794 portiën. Het getal uitdeelingen
werd evenals vroeger geregeld naar de financieele krachten
der instelling. Die geldelijke krachten werden in het jaar
1893/94 geenszins versterkt, doch bleven nagenoeg stationair.
De inkomsten bestonden ook in dit jaar uit de opbrengst der
jaarlijksche collecte, in het najaar van 1893 gehouden, vaste
jaarlijksche bijdragen van verschillende liefdadige personen, en
extra-giften. Onder deze laatste verdienen vermelding eene gift
van f 40.van de „Vereeniging voor het verstrekken van
warm voedsel aan arme schoolkinderen te s-Gravenhage”,
en eene gift van f 100.van de erfgenamen van den heer
M. A. Reiss te Scheveningen. Ook enkele andere personen,
wier namen wij hier niet zullen noemen, omdat de bescheiden
heid zulks verbiedt, gaven onze nuttige instelling meer of
minder aanzienlijke giften Toch doet het ons leed te moeten
constateeren, dat de soepinrichting niet dien financieelen
steun van de zijde onzer stadgenooten ondervindt, dien zij
zoozeer behoeft en waarop zij evenals andere vereenigingen