33 8 Januari 'e naar aanleiding de heffing vaartuigen hunne uitvindingen. Na enkele opmerkingen, welke den in houd van het wetsvoorstel en de werking van sommige bepalingen betroffen, sprak de Kamer de hoop uit, dat dit ontwerp een gunstig onthaal bij de Staten-Generaal mocht ontmoeten. II. den Minister van Buitenlandsche Zaken bij brief van 24 Augustus 1894 tot ondersteuning van het verzoek der Nederlandsche kolonie te Hamburg, dat aldaar een Neder lander worde geroepen tot de betrekking van Consul-Generaal. Daar de meeste handelsnatiën door eigen onderdanen, be roepsconsuls, te Hamburg worden vertegenwoordigd, en de betrekkingen tusschen die stad en Nederland zeer uitgebreid zijn, meende de Kamer dat adres haar adhaesie niet te mogen onthouden. III. den Minister van Koloniën bij brief van 1894 om haar leedwezen uit te drukken, dat bij het opdragen van de uitvoering van belangrijke werken, de Nederlandsche nijverheid, bij gering verschil in de aannemingssom. her haaldelijk wordt achtergesteld bij de buitenlandsche. De Kamer wees daarbij op de gunning aan eene buitenlandsche firma van de levering van den metalen bovenbouw van zeven bruggen, ten dienste der burgerlijke openbare werken in Indië. en kwam bij schrijven van 24 Augustus 1894. naar aanleiding van andere aanbestedingen, nogmaals op deze zaak terug, waarbij de Kamer wees op den regel hieromtrent gevolgd bij' het departement van Marine. IV. het bestuur der gemeente ’s-Gravenhagi van bij de Kamer ingekomen klachten over de heffing van haven- en liggeld in de gemeente Delft van vaartuigen en houtvlotten, welke de wateren dier Gemeente inkomen of aldaar aanleggen en verblijven. De Kamer wees er op dat deze verordening dagteekent van het jaar 1858, en dus betrekking heeft op toestanden, welke na 1 Juni 1894, den dag der openstelling van de verbeterde provinciale vaart tusschen den Rijn en de Schie, hebben opgehouden te bestaan. Door deze nieuwe vaartgemeenschap toch, kunnen de schepen naar hunne bestemming te ’s-Gravenhage of elders door varen, zonder genoodzaakt te zijn hunne lading te Delft over te vletten, zooals vroeger moest geschieden. Nu die Gemeente niettemin voortgaat het oude havengeld te heffen,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1894 | | pagina 591