33 VIII. den Raad dezer Gemeente bij missive van 18 Mei 1894 om de aandacht van dat College te vestigen op den toestand te Scheveningen. De Kamer wees er op hoe meer en meer de belangen der visscherij met die der badplaats in botsing komen ten gevolge van den toestand van het strand, dat door voortdurende versmalling aan de vloot geen veilige ligplaats meer biedt, zoodat deze gedwongen wordt steeds noordelijker te landen. Daarbij bracht de Kamer onder de aandacht dat daar weldra versterking van liet strand door hoofden noodzakelijk worden zal, het lan den pinken, zooals dat tot dusver geschiedt, onmogelijk zal worden en toonde met cijfers aan welke gevolgen dergelijke loop van zaken voor deze Gemeente zou hebben Zij herin nerde er aan hoe alleen de Scheveningsche reederijen in 1893 bijna de helft van het geheel aantal vaartuigen uitzonden, en ook een evenredig deel der vangst aan Scheveningen ten goede kwam Met het oog op het feit dat de besomming der vloot in dat jaar bedroeg f 1.607.904 terwijl de bom men een kapitaal vertegenwoordigen van ruim drie millioen met inbegrip van het materiaaldat de bemanning bestond uit p. m. 2500 matrozen en dat er aan den wal tal van inrichtingen bestaan als scheepstimmerwerven, kuiperijen, manden- en zeilmakerijen, taanderijen, smederijen, rookerijen enz., waar duizenden hun brood vinden, geloofde de Kamer te mogen zeggen dat de ondergang van Scheveningen als vis- schersplaats, voor deze Gemeente en voor het geheele land een ramp kan worden genoemd. Daar de vloot door den tegenwoordigen toestand dikwijls gedwongen is de Maas binnen te loopen en aan de havens aldaar te lossen, waardoor veel kosten en tijdverlies worden heeren J. Krap en J. van Heurn. Zonder opnieuw de noodzakelijkheid tot het nemen van maatregelen in het belang der Scheveningsche visscherij te bepleiten, gaf de Kamer aan deze aanvraag haar steun, gelijk zij steeds ge daan had ten opzichte van alle plannen, die ten doel hebben den ondergang der visscherij in deze Gemeente te voorko men. De Kamer wees daarbij, aan de hand der door dr. Hoek gepubliceerde cijfers, op het groote aandeel dat Sche veningen in de geheele Nederlandsche zeevisscherij heeft en drong er bij den Minister op aan. de aanvraag in gun stige overweging te nemen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1894 | | pagina 593