17 heer W. de Man, oud-ingenieur van Delfland, tevens mede lid van de commissie aangevuld, met eene uiteenzetting van de wijze waarop het boezemwater door Delfland circuleert en in het bijzonder hoe het water in de stadsgrachten komt. In bijlage D is in hoofdzaak het door den heer de Man medegedeelde opgenomen. Wederom werden verschillende klachten ter kennis van het Bestuur gebracht. Op eene der leden-vergaderingen beklaagde men zich over den onhoudbaren toestand van de Elandsgracht; de sloot is een open riool gelijk en verspreidt een hinderlijken stank. Het Bestuur heeft daarop de medewerking ingeroepen van den heer Directeur van publieke werken, die welwillend zijne medewerking tot verbetering van den toestand toezegde. Door de uitvoering van baggerwerk is aan den wensch van het Bestuur tegemoet gekomen. Evenzoo werd door eenige leden geklaagd over den erge- lijken stank, welke uit de Schelpsloot en de slooten rond de cavaleriekazerne opstijgt, die de geheele omgeving aldaar verpest en waardoor een van de schoonste wijken van den Haag, vooral op warme zomerdagen, ongenietbaar wordt. Volgens ingewonnen berichten schijnt het niet dempen van de slooten te worden beheerscht, door de groote kosten aan de herstelling van de afsluiting van het militair terrein door het vervallen van de slooten verbonden. Een bewoner van het slop van Willem Kleijn beklaagde zich dat voor zijn deur steeds de vuilniswagen werd ge plaatst. wat aanleiding gaf dat door de geheele buurt vuil om en in den wagen werd gestort. Nadat de waarheid van de klacht was gebleken, is door bemiddeling van den Hoofd commissaris van Politie aan het bezwaar tegemoet gekomen. Verder wendde zich tot het Bestuur een inwoner van de Jacob van der Doesstraat met het verzoek een onderzoek te willen instellen naar de oorzaak van een sterken riool- stank in zijn benedenhuis. Het bleek dat het riool geheel verstopt was, welk bezwaar door tusschenkomst van de bouwpolitie is opgeheven. Nog kwam in eene klacht van een bewoner van de Vleer- straat over Koolstoffen die door den gemeenschappelijken muur in zijne woning drongen. Het onderzoek bracht aan het licht dat deze aangelegenheid door de betrokken eige naren onderling diende te worden geregeld.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1895 | | pagina 228