17
Bijlage D.
i
Uittreksel uit het door den heer de Man medegedeelde
omtrent het gracht- en boezemwater.
Kan liet onderzoek naar de mate en de wijze van vervui
ling van het water in de stadsgrachten nog niet als geëindigd
worden beschouwd, de voorloopige uitkomst heeft de meening
versterkt dat op vele dagen van het jaar, het water reeds
voor zijn binnentreden in de stadsgrachten belangrijk ver
vuild is En zonder nu de juiste bekendheid met de mate
van vervuiling af te wachten geeft het feit, dat het boezem
water, ter plaatse waar dit thans de grachten binnentreedt,
dikwijls niet voldoende zuiver is, aanleiding om middelen
te beramen waarmede aan dit gebrek zooveel doenlijk kan
worden te genioet gekomen.
Alvorens deze middelen te noemen zal het voor velen
wenschelijk zijn in het kort aan te geven waar het water, dat
door onze grachten stroomt, vandaan komt en hoe zijn loop is.
Indien op Delflands boezem geen water-bezwaar is, dat is
indien de regenval der voorgaande dagen in verband met
den vochtigheidstoestand van den grond, niet zoo groot is
dat de stoomgemalen en watermolens der verschillende pol
ders het te veel gevallen regenwater moeten uitslaan, wordt
door het Hoogheemraadschap Delfland door de verschillende
sluizen langs de Maas rivierwater ingelaten.
De plaatsen waar dit inlaten geschiedt, zijn te Vijfsluizen,
te Vlaardingen, aan de Boonersluis, te Maassluis en aan de
Oranje buitensluiten. De maten van de sluizen zijn te vinden
in de bijlage G van het Jaarverslag van Delfland over 1891. Na
dien zijn de inlaatinrichtingen van eenige sluizen nog vergroot.
Dit ingelaten water zoude, indien Delfland alleen over den
boezem het beheer voerde, behalve het water dat tot voeding
van de polders dient en wat bij groote warmte een betee-
kenend bedrag kan zijn, langs de stadsgrachten, door de
sluis van de waterverversching te Scheveningen naar zee
wegvloeien. Een klein gedeelte van den Delflandschen boezem
ligt echter gemeen met den Schieboezem, namelijk het kanaal