Bijlage 2 3 Bestuur ZES EN DERTIGSTE VERSLAG ran den staat der Academie ran Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage over 1894-95. De inleiding van dit verslag, dat de Raad van wederom de eer heeft u aan te bieden, moge vóór alles met de heugelijke mededeeling aanvangen, dat nog nimmer zulk een groot aantal leerlingen naar den winteravondcursus is toegestroomd, als in het nu afgeloopen jaar. in het vorige verslag met voldoening op het 562 kunnen wijzen, ditmaal wordt dit laatste een honderdtal overtroffen. Zulk een sterk toe- Had men cijfer van door bijna nemend getal is welsprekend. Het bewijst, dat de aanstaande werkman meer en meer doordrongen wordt van de nood zakelijkheid om zich, in verband met het gekozen beroep, in het teekenen, boetseeren of ontwerpen te oefenen. In den afgeloopen winter was het dan ook de alles over- heerschende vraag: aan al die leerlingen eene behoorlijke plaats te verzekeren. Hoe ruim en uitgestrekt het gebouw ook moge zijn, het heeft tijdens den jongsten wintercursus veel overleg en inspanning gevorderd, om die quaestie be hoorlijk op te lossen. Die ontzagwekkende toevloed van leerlingen deed den wensch ontstaan, om van de voormalige conciergeswoning, die nu door hare bokkige verdeeling weinig nut voor het onderwijs oplevert, door eene niet zeer ingewikkelde verbouwing een paar flinke, groote lokalen te verkrijgen, waar een honderdtal leerlingen geschikt geplaatst zouden kunnen worden. Aan het Gemeentebestuur is met aandrang genoemde verandering verzocht, en de Raad van Bestuur twijfelt niet, of aan dat billijk verlangen zal vol daan worden. Een opmerkelijk feit is het sterk toenemend volgen van den cursus in het werktuigkundig teekenen door jeugdige bankwerkers, aanstaande machinisten en smeden. Er was een tijd, dat de Academie bijna uitsluitend bezocht werd door toe komstige kunstschilders, ververs en bouwkundigen. Van liever-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1895 | | pagina 470