33
en Nijver
hare instemming te kennen
van Prehn c.s. te dezer
intercommunale telephoni-
de herziening en
had ondergaan, en
wijziging, welke het oorspronkelijk ontwerp
zij had daarbij voornamelijk het oog op
de gewijzigde bepalingen ten aauzien der benadering van te
laag aangegeven goederen. Omtrent enkele punten gaf de Kamer
nog wettelijke regeling in overweging, inzonderheid ten
aanzien van de vaststelling der modellen van de biljetten
van aangifte en omtrent den verkoop der benaderde goederen
door de verificateurs. Ten slotte meende de Kamer nog te
moeten verzoeken dat bij de behandeling van dit wetsontwerp
naast de belangen der schatkist, ook die van den handel
zouden worden in het oog gehouden.
III. tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij brief
van 3 December 1895 om haar adhaesie te betuigen voor
bet voorstel der Regeering tot stichting in deze gemeente
van de vereischte lokalen tot plaatsing der Rijks Ethno-
graphische verzameling, thans te Leiden bewaard.
De Kamer vestigde er de aandacht op hoezeer het hier eene
zaak gold, voor deze gemeente van groot belang, daar de
beoogde verplaatsing van het museum het vreemdelingen
verkeer zal bevorderen, terwijl tevens door de verplaatsing
de belangrijke verzameling meer de belangstelling van het
publiek zal trekken en aldus beter beantwoorden aan het
doel, verspreiding van wetenschap en kennis.
IV. tot den Minister van Waterstaat, Handel
heid bij brief dd. 10 Juli om
te geven met het adres der firma
stede om ruimere gelegenheid voor
sche gesprekken tusschen’s-Gravenhage en Amsterdam. Daar
het ook aan de Kamer was gebleken dat de aansluiting dik
werf groote vertraging ondervindt, gaf zij bedoeld adres
den Minister in gunstige overweging.
V. tot den Commissaris der Koningin in Zuidholland
bij brief dd. 27 December 1895, naar aanleiding van het
verzoek van genoemden Commissaris om het jaarverslag der
Kamer zóó tijdig te mogen ontvangen, dat de daarin voor
komende gegevens kunnen worden benuttigd voor de samen
stelling van het verslag betreffende het bestuur van de
provincie.
De Kamer gaf te kennen dat het haar niet mogelijk was
haar verslag reeds vóór genoemd tijdstip gereed te hebben,