17 1'1! viel, zoodat alleen van liet Geneeskundig Staatstoezicht eenig heil te wachten was. Doch ook dit Toezicht kan in deze slechts waarschuwen indien de algeineene gezondheid wordt bedreigd of bepaalde ziektegevallen worden geconstateerd. De groote moeielijkheid is gelegen in de redactie van art. 36 van de verordening regelende de bouwpolitie te ’s Graven- iiage, volgens welk artikel de opvulling der woningen mag geschieden met duinzand, sintels, puin of andere voor de gezondheid onschadelijke stoffen. De laatstgenoemde bijvoeging toch maakt eene strafvervolging vrijwel ónmogelijk, daar het zeer moeielijk wettelijk te bewijzen valt, dat de eene of andere stof in het algemeene voor de gezondheid schadelijk is. De gedetailleerde opsomming van duizend, sintels en puin maakt een eigenaardig contrast met de vage woorden „en andere voor de gezondheid onschadelijke stoffen’’, waardoor men thans feitelijk ongestraft met allerlei vuil kan ophoogenen aanvullen. In de vergadering, waar deze kwestie ter sprake kwam was men algemeen van oordeel dat hoewel het aan tal inspecteurs van de bouwpolitie onlangs op 6 a 7 personen was gebracht, dit aantal met de massa huizen die in aanbouw zijn nog niet voldoende kon worden geacht. Op de wensche- lijkheid van de uitbreiding van de bouwpolitie werd in eene andere vergadering nogmaals teruggekomen bij gelegenheid van het gesprokene in den Gemeenteraad van 27 October 1896 over de organisatie van de bouwpolitie. Volgens het gemeenteverslag (bladz. 123) hadden Burgemeester Wet houders alstoen te kennen gegeven, dat de gemeente huns inziens geen belanghebbende is bij de kwestie dat bij de nieuwe aanbouwen zooveel als redelijkerwijze mogelijk op de eerste eischen van gezondheid en deugdelijkheid gelet moet worden. Vele leden gevoelden zich gedrongen, op te komen tegen de zienswijze als zoude de Gemeente niet ge roepen zijn te doen letten op de eerste eischen van hygiëne en deugdelijkheid, zij meenden in tegendeel dat de verant woordelijkheid tot zekere hoogte wel degelijk bij de gemeente berust. En al ware het ook. dat die verantwoordelijkheid, op welken grond ook, van de gemeente ware af te schuiven, de uitkomsten van dien slechten en ongezonden bouw zijn later, door de daaraan verbonden groote kosten feitelijk niet meer weg te ruimen. Verkrijgt de meening ingang, dat op de ingezetenen zelf de zorg rust toe te zien op de deugdelijk en op de eischen der hygiëne, dan moet er op gewezen worden dat het gevolg van eene dusdanige opvatting

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1896 | | pagina 231