24
lo. een in verband met de nieuwe wijkverdeeling ontworpen
Reglement, houdende verdeeling der gemeente 's-Gravenhage
in onderstandswijken ten behoeve van het Burgerlijk Arm
bestuur, gedagteekent 21 October 1896, en
2o. Instructie voor de geneeskundigen, de vroedvrouwen
en de laventzetters. onder dagteekening van 2 December 1896.
Ten slotte vermeent het Burgerlijk Armbestuur te dezer
plaatse te moeten vermelden dat, nadat op zijn voorstel
door den Gemeenteraad was besloten de betrekking van
afzonderlijk Gemeentegenees- en Gemeen teverloskundige
op te heffen en de waarneming dezer tweeledige bediening
aan een arts op te dragen, het Burgerlijk Armbestuur de
nog in functie zijnde Gemeentegeneeskunstoefenaren daarmede
heeft in kennis gesteld, o. a. met uitnoodiging aan het
Armbestuur te willen mededeelen, wie hunner daartoe ove
rigens de bevoegdheid bezittende, bereid zouden zijn de
tweeledige praktijk op zich te nemen en de daaraan ver
bonden verplichtingen te vervullen.
Eene toestemmende beantwoording dier vraag van vier
dezer heeren ontvangen zijnde, werd, naar aanleiding van
de bjj den Raad ingekomen en in zijne handen gestelde
adressen, overeenkomstig art. 5 der verordening, de vereischte
voordracht ter benoeming van acht artsen te 's-Gravenhage
en een te Scheveningen, wier diensttijd met 1 Januari 1897
eindigde, ingezonden.
In eene daarop gevolgde Raadsvergadering, die van 15
December 1896, werden tot Gemeenteartsen benoemd, de
heeren dr. H. A. de Jongh, A. G. H. Muller, dr. K. Polano,
dr. C. E. Heijnsius, dr. A. Tückermann, dr. R de Josselin de
Jong, dr. J. Herman de Jong, C. L. Bense, en A. deNiet Mzn.,
terwijl bij besluit van Burgemeester en Wethouders van
4 December 1896, tot achtste vroedvrouw alhier werd aan
gewezen Mejuffrouw H. C. de Steur geb. Blok, welke be
noemingen gerekend werden in te gaan met 1 Januari 1897.
Voorts vestigt het Burgerlijk Armbestuur de aandacht
op den hier volgenden staat