79
2°.
Vaartver bete ring.
Den 28sten Januari besloot de gemeenteraad om in
rechten de onteigening te vorderen van de bij Koninklijk
Besluit van 10 April 1895 no. 35 ter onteigening voor
den aanleg der Laakhaven- en kanaalwerken aange
wezen gronden, omtrent welker eigendomsverkrijging
door de Gemeente geene minnelijke schikking was kunnen
getroffen worden.
De eigenaren met wie daarna nog niet tot overeen
stemming was te geraken, werden overeenkomstig
Artikel 18 der Wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad
no. 125) voor de Arrondissements Rechtbank te ’s-Gra-
venhage gedaagd.
Daartoe behoorde niet de Staat als eigenaar van het
ter onteigening aangewezen gedeelte van den Rijswij ksche-
weg. omdat nog geen aanbieding voor de eigendoms
verkrijging bij minnelijke schikking was gedaan bij het
bestaande vooruitzicht dat de onderhandelingen met den
Staat gevoerd over overdracht van den Rijswijksche-
weg, voor zoover die op het grondgebied der Gemeente
ligt, tot een gewenscht resultaat zouden leiden.
Het onderzoek der door de Rechtbank benoemde
deskundigen had in loco plaats tusschen 7 Mei en 4 Juni.
Den 13en October deed de Rechtbank de eerste, den
17en November de laatste uitspraak.
Van de zijde der onteigende partij werd in 7 gevallen
den Oostelijken oever ten Zuiden van den gezonken
boom 10 meerpalen geplaatst.
Voor liet plaatsen van een tweeden boom in het ver
lengde van den aanwezigen, in verband met de voor
genomen verruiming van den Trekvliet bij den ingang
der Laakhaven, werden de noodige vergunningen aan
Gedeputeerde Staten van Zuid-lkdland en aan Dijk
graaf en Hoogheemraden van Delfland gevraagd.
Nog werd tot Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delf
land het verzoek gericht, bij eventueele aanvragen van
gemeentewege om vergunning tot het dempen van
grachten rekening te houden met de vergrooting der
boezemoppervlakte met ongeveer 13100 M2. die het
gevolg zal zijn van de voor de Laakhaven in de eerste
plaats voorgenomen werken.