J
17
Bijlage B
's Graven ha ge, 13 September 1897.
No. 537.
Gelijk de Voorzitter in de zitting van den Gemeenteraad van
12 .Juli jl. reeds mededeelde bij de beantwoordidg van de inter
pellatie van den heer van Hattum van Ellewoutsdijkhebben
Burgemeester en Wethouders zich en wel bij brief van 5
Juli jl. gewend tot de Commissie voor de plaatselijke werken
en eigendommen met het verzoek, om hare consideratiën mede
te deelen over de vraag, of niet maatregelen konden genomen
worden teneinde verbetering te brengen in den toestand van
het grachtwater, dat in den laatsten tijd eenen verschrikkelijke»
stank verspreidde, en zoo ja, waarin die maatregelen zonden
kunnen bestaan.
Het daarna aan den Raad gerichte adres van de Vereeniging
voor Handel, Nijverheid en Gemeentebelangen (Z/y/agen n’. 388),
dat in de gemelde Raadszitting om praeadvies van Burgemeester
en Wethouders werd in handen gesteldgeeft hun eene gereede
aanleidingomook in verband met het van de Commissie voor
de plaatselijke werken en eigendommen ontvangen antwoord op
hun bovenvermeld verzoek, den Raad de volgende mededeelingen
te doen.
Burgemeester en Wethouders herinneren er daarbij aan, dat
het beginsel der waterverversching dezer Gemeente is het door
voeren door hare grachten van water uit de Maas, dat door
Delfland’s sluizen, inzonderheid die, genaamd *de vijfsluizen»
wordt ingelaten om ten slotte door den Trekvliet ’sGravenhage
te bereiken.
Zoolang dit geregeld geschiedt en de hoeveelheid Maaswater
die Den Haag bereikt voldoende is, is het water in de grachten
van voldoende zuiverheid en verspreidt het geen stank van
eenige beteekenis.
Dit beginsel der waterverversching kan echter in de praktijk
niet altijd tot zijn recht komen.
Wanneer toch in tijden van langdnrigen of zwaren regenval
de polders van Delfland groote hoeveelheden water op den