17
I
boezem nitslaan, kan te hooge stand van het boezemwater het
inlaten van Maaswater verbieden; wel kan dan de waterver-
versching dezer Gemeente doorgaan, doch het polderwater, dat
dan de grachten doorstroomt, is voor verversching minder ge
schikt daar hetvan mindere hoedanigheid dan Maaswater en
bovendien dikwijls op zich zelf reeds niet vrij van stank is.
Het is Burgemeester en Wethouders niet bekend of en hoe
dit bezwaar zoude kunnen worden opgeheven. Ook komt het
herhaaldelijk voor dat in den zomer de werking van het stoom
gemaal en daarmede het ververschen van het grachtwater moet
worden gestaakt, omdat zich voordoet het geval, bedoeld in
artikel 5 der voorwaarden van de vergunning van Dijkgraaf en
Hoogheemraden van Delfland voor den aanleg der waterver-
verschingswcrkennamelijk dat de waterstand aan de peilschaal
te Delft gedaald is tot 0.10 M. onder Delfland’s peil en er geen
genoegzaam water kan worden ingelaten, om den boezemstand
ongeveer aan de hoogte van Delfland’s peil te houden.
Dit bezwaar hangt samen met het ten deele gemeen liggen
van Delfland’s boezem met den Schieboezem.
Daardoor toch kan Delfland hoezeer het inlaatvermogen zijner
sluizen, althans zeker na de vergrooting van dit vermogen,
die gepaard gaat met de straks te vermelden onderhanden zijnde
vernieuwing van de sluis, genaamd <-de Vijfsluizen»voldoende
is te achten en hoezeer het (Burgemeester en Wethouders
twijfelen er niet aan) zooveel water inlaat als in zijne macht
ligt het belang van het Hoogheemraadschap zelf brengt dit,
geheel afgescheiden van de Haagsche belangenmede niet
aan ’s Gravenhage bezorgen de hoeveelheid Maaswater, die
wenschelijk is. Het ingelaten water kan toch niet in zijn geheel
’s Gravenhage bereikendocheenmaal in de Schie gekomen
vloeit het bij lage waterstanden in de Maas, gedeeltelijk naar
die rivier terug door de sluis aan de Vlasmarkt te Rotterdam,
die geene ebdeuren heeft, en wordt ook gedeeltelijk periodiek
door de sluis te Schiedamdie niet onder het beheer van Delf
land staat, uit de Schiedamsche Schie uitgelaten ten behoeve
van de verversching van het grachtwater dier plaats.
De invloed der lage Maasstanden op het wegvloeien van bet
ingelaten water heeft zich dezen zomer geducht doen gevoelen;
eene vergelijking van de ebstanden te Rotterdam in de laatste
helft van Juni en in Juli van 1896 en 1897 geeft voor 1897
een gemiddeld lageren stand van 18 resp. 9 centimeter.
Bij een en ander heeft zich voor dezen zomer nog gevoegd
de zeer bijzondere omstandigheid, dat de sluis, genaamd "de
Vijfsluizen»wordt vernieuwd en door deze sluis dus den
geheelen zomer geen water aangevoerd kon worden.
Wel heeft Delfland vóór de verbouwing dier sluis het inlaat-
vermogen van de sluis te Vlaardingen vergroot, doch daarmede