o)*) A MB Gebouw. 3- deze zienswijze, bij brief van 23 Februari en Wethoudersontvingen wij van hen Op 12 April 1897 had plaats de bij artikel 13 2 van ons reglement van orde voorgeschreven bezichtiging van de locali- teiten van het Gymnasium en van die der woning van den concierge. Op nieuw kon worden getuigd dat het gebouw met het gymnasium werd aangetoond, dat de voorstelling van de heeren Gerlach e. s.als zouden de leerlingen van het Gymnasium «om het zoo eens te noemen afgebeuld worden» - hetgeen reeds door de heeren Engelen e. s. was ontkend niet juist was. Op verschillende gronden achtte de rector het aangeraden aan het verzoek van de heeren Gerlach c. s. te voldoen ’s Rectors praeadvies met de verklaring dat wij ons met de algemeene strekking daarvan vereenigden, aan Burgemeester en Wethouders, bij brief van 21 April 1897, overleggende, merkten wij bovendien op, «dat tot ons college slechts enkele «malen klachten zijn gekomen over te veel huiswerk aan de «leerlingen opgegeven, welke klachten, na ingesteld onderzoek «bleken ongegrond te zijn en dat de methode van onderwijs «aan het gymnasium gevolgd, gebleken is goed te wezen, «voorts dat de groote meerderheid van de leerlingen tot de «Universiteit toegelaten werden en daar de lessen uitstekend «konden volgen.» Eene wijziging van de verordening in den door de heeren Gerlach c. s. gewenschten geest kwam daarna niet tot stand. Omtrent het denkbeeld tot toelating van vrouwelijke leer lingen op het Gymnasium» waren ons in het laatst van 1896 door Burgemeester en Wethouders consideratiën verzocht. Na overleg met den Inspecteur der Gymnasia en den Rector deze aangelegenheid overwegende, kwamen wij eenstemmig tot de meening, dat. indien voor meisjes op dezelfde voorwaarden als voor jongens toelating tot het gymnasium mocht worden verzocht, zulks niet zou mogen geweigerd worden. Wij grondden ons voor die meening op de bij de beraadslaging over de wet op het hooger onderwijs Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 1875/76, 1156 door den Minister van Binnenlandsche Zaken gegeven interpretatie, volgens welke die wet toepasselijk is ook op vrouwelijke leerlingen; tegen welke interpretatie niemand toen in verzet is gekomen, zoodat zij moet geacht worden de instemming van de Tweede Kamer te hebben verworven. Na mededeeling van 1897 aan Burgemeester ten antwoorddat zij zich daarmede vereenigden Dienovereenkomstig werden voor den cursus 1897/98 voor de eerste maal meisjes tot het gymnasium toegelaten.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1897 | | pagina 447