BIJLAGE 27
TWEE EN VEERTIGSTE jaarverslag der Soep-
mrichling voor arme Israëlieten te 's-Gravenhage
(1896-1897).
Met is aangenaam te mogen constateerendat in het
42ste uitdeelingsjaar der Soepinrichting voor arme Israë
lieten de door deze instelling bedeelden niet behoefden te
lijden door den minder bloeienden toestand der kas. Want
al vloeiden de bijdragen minder ruimtoch beperkte de
instelling bet aantal uitdeelingcn niet. Dit behoefde niet,
wijl het aantal bedeelden iets minder dan vroeger was.
Ware zulks niet het geval geweestdan zoude echter het
nadeelig saldo nog grooter zijn geworden, dan thans,
helaas, moest blijken.
liet uitdcelingstijdperk liep van 25 December 1896 tot
26 Februari 1897. In dien tijd werden 26 uitdeelingen
hetzij van erwtenhetzij van rijstsoep gebonden. In den
beginne toen de koude fel en de armoede dus grooter was,
werd er 3 maal per week uitgedeeldtegen ’t einde van
Februari, toen de ergste koude geleden was, liet de kas
slechts toe 2 maal wekelijks uit te deelcn.
De bedeelden die van kaarten voorzien werden, recht
gevende op vaste bedoeling; behoorden tot 110 huisgezinnen,
waarvan 54 joodsche (met 94 ouders en 183 kinderen),
en 56 niet-joodsche (met 100 ouders en 184 kinderen).
In het vorig uitdeelingsjaar werden meer Israëlieten be
deeld en minder Christenen nl. 62 joodsche huisgezinnen
met 106 ouders en 262 kinderen, en 54 niet-joodsche
huisgezinnen met 93 ouders en 160 kinderen.
Naar hen, die zich voor vaste bedeeling aanmeldden,
werd vóór hun toelating, eenig onderzoek gedaan
Behalve de vaste bedeelden, die hun spijs naar huis
namen, werden bij elke uitdeeling in de inrichting zelve
gespijzigd een aantal Israëlitische kinderen van kostelooze