r do 3 December 1895 III. Tot de Ministers van Waterstaat, Handel en Nijverheid, van Justitie en van Financiën naar aanleiding van het ingediende wetsontwerp tot wettelijke verzekering van werklieden tegen de gevolgen van ongelukken in bepaalde bedrijven. Terwijl de Kamer hare sympathie uitsprak met het beginsel dat aan dit wetsontwerp ten grondslag ligt, verklaarde zij zich ook met de uitwerking daarvan in het algemeen te kunnen vereenigen en juicht zij in het bijzonder de instelling eener Rijksverzekeringsbank toe, waardoor zoowel eene billijke premie als de richtige uitbetaling der renten wordt verzekeid. De Kamer gaf voorts te kennen dat zijhoewel de juistheid erkennende van de door de Regeering voorop gezette stelling, dat het bedrijf, dat de voordeelcn plukt van den verrichten arbeidook de schade behoort te vergoedendoor de uitoefening er van geledenhet toch niet onbillijk zou achtenindien ook de Staat een deel der lasten op zich nam. Behalve de indirecte voordeelen, welke het voorkomen van armoede in tal van gezinnen met zich brengt, meende de Kamer dat ook de directe besparing aan uitgaven voor armenzorg vooral op den duur der gemeenschap zoude ten goede komen. Zonder eene bepaalde verhouding tusschen de bijdragen van den Staat en den particulier aan te geven, meende de Kamer het beginsel der Rijksbijdrage onder de aandacht van Hunne Excellentiën te moeten brengen. IV. Tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal om aan te dringen op de aanneming van het wetsontwerp tot verhooging van het Vde Hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het jaar 1897 met het oog op de stichting van een gebouw voor ’s Rijks Ethnographisch Museum te ’s-Gravenhage. Onder verwijzing naar haar adres van II. Tot den Minister van Buitenlandsche Zaken in zake den invoer van Fransch meel. Hoewel de Kamer zich niet vereenigde met het adres der Nederlandsche Vereeniging van Meelfabrikanten, meende zij de tusschenkomst van den Minister te mogen inroepen om te voorkomen, dat in Frankrijk de bepalingen werden afgeschaft, waarbij de restitutie van betaald invoerrecht voor tarwe bij uitvoer van eene aequivaleerende hoeveelheid meel beperkt wordt tot die gevallenwaarin het acquit verkregen is door invoer van tarwe in dezelfde der vijf zónes, als waaruit het meel wordt uitgevoerd. Naar het oordeel der Kamer zou door deze maatregel de uitvoerpremiedie voor de Fransche industrie in dit systeem verscholen ligt, belangrijk worden verhoogd en zoodoende de concurrentie voor onze industrie nog worden verzwaard.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1897 | | pagina 560