17 4‘. zeer onvoldoende wijze worden gewaakt, wijl slechts een, hier uit den aard der zaak onmogelijkvolledig onderzoek van het vleesch en de daarbij behoorende ingewanden, ingesteld met alle wetenschappelijke hulpmiddelen, in staat is die minderwaardig heid of schadelijkheid met de noodige zekerheid aan te toonen. 3”. Zoolang niet de uitoefening van het slachtersbedrijf op ééne plaats in de gemeente is geconcentreerd, is het moeilijk om door toepassing van art. 4, 2 der Wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad No. 95) de oprichting van weinig doelmatige slacht plaatsen tegen te gaan, wijl bij de betrekkelijke kostbaarheid van de inrichting daarvan het stellen van hooge eischen feitelijk een monopolie der met groot kapitaal werkende slagersten koste der velendie thans op kleine schaal dit bedrijf uit oefenen zou in het leven roepenen dientengevolge vermoe delijk leiden zou tot het meer en meer onbereikbaar worden van goede vleeschvoeding voor minder gefortuneerden. De enorme uitbreiding van bet aantal slachtplaatsen die men vindt niet alleen in de nieuwe wijkenmaar ook in de meest overbevolkte oude stadsgedeeltendoet ook wanneer daarbij overal door behoorlijken afvoer van alle vuil naar het riolennet wordt zorg gedragen reeds eene overvulling ont staan van dit laatste met zeer licht rottende stoffen, die den overlast vergrootenwelke ter plaatse van loozing van den rioolinhoud daarvan wordt ondervonden. Het behoeft echter geen betoogdat er geen toezicht denkbaar is waardoor werkelijk overal een voldoende regeling van dien vuilafvoer gehandhaafd blijft zoodat wel degelijk vele slachtplaatsen als bronnen van plaat selijke bodemvervuiling en luchtbederf moeten worden aangemerkt. Deze bezwaren zouden bij oprichting van abattoirs en vast stelling eener betere gemeentelijke verordening grootendeels zijn opgeheven. Alleen voorzoover betreft het sub 2 genoemde blijft de gemeente ook dan nog min of meer afhankelijk van de in omliggende gemeenten genomen maatregelen en is voor haar dus eene Rijkswet wenschelijk. Toch zou ook bij het bestaan van een goed ingericht abattoir daardoor het toezicht op den invoer op meer afdoende wijze kunnen plaats hebben, en zou het mogelijk worden te eischen, dat geen vleesch werd inge voerd dan nog verbonden aan bepaaldelijk aan te wijzen inge wanden. Bijna overal elders heeft de ervaring geleerd, dat door het in gebruik nemen van openbare slachthuizen zoowel de qualiteit van het geconsumeerde vleesch verbetert als de prijs daarvan daalt, terwijl over het algemeen deze inrichtingen geenegelde lijke offers van de gemeenten vergen, maar hare inkomsten de uitgaven voor oprichting en exploitatie dekken. Waar het derhalve naar onze meening vaststaat, dat eene Rijkswet, waarbij o. a. door verplichte oprichting van openbare

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1898 | | pagina 244