Bijlage 25 NEGEN EN DERTIGSTE VERSLAG van den staat der Academie van Beeldende Kunsten te ’s Gravenhage over 18971898. Bij de intrede van het nieuwe leerjaar heeft de Raad van Bestuur wederom het voorrecht, hierbij een over zicht aan te bieden van al liet vermeldenswaardige, dat onze instelling in het nu afgesloten tijdperk weervaren is. Vóór alles treedt hierbij de boven aller verwachting sterk klimmende toeloop van leerlingen op den voor grond. Werd toch reeds in het voiig verslag op een snel toenemend aantal leerlingen gewezen, en het eerbied waardig cijfer van 727 vermeld ditmaal klom het aantal tot 813 leerlingen. Op zulk eene rassche en buitengewone vermeerdering had men niet kunnen rekenen, zoodat het alléén door splitsing van klassen en verschikking van lesuren mogelijk werd, met ge bruikmaking van bovengangen en van alle beschikbare ruimten, dit ontzagwekkend aantal te plaatsen. Ondanks de veel grootere ruimte, waarover men, dank zij der goede hulp van het Gemeentebestuur, te beschikken had, stond men dus op nieuw voor de vraag: hoe zal het bij den aanvang van den volgenden cursus moeten gaan, indien alsdan de stroom van leerlingen in dezelfde mate mocht toenemen als in de laatste twee jaren het geval is geweest In verband hiermede achtte de Raad van Bestuur zich verplicht, het Gemeente bestuur tijdig op deze gebeurlijkheid voor te bereiden en tevens, ter voorziening in dat gemis aan ruimte, voor te stellen: den vloer der beeldengalerij anderhalve meter hooger te brengen, waardoor in de eerste plaats het licht der bovenzaal aanmerkelijk in scherpte zoude winnen, terwijl men in het beneden-lokaal, dat als bergplaats van brandstoffen gebruikt werd, eene goede gelegenheid voor eene boetseerklasse van 50 a 60 leer lingen zoude vinden. Dank zij der voortvarendheid van het Gemeente bestuur, dat zich met dit plan vereenigde, is die wijziging

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1898 | | pagina 453