t\\ - 3d I benoemd te worden 8. Samenstelling en Handelingen der Kamer. In de samenstelling der Kamer kwam in het jaar 1898 geen wijziging. Met het einde des jaars verklaarde de heer J. J. L. Heldring, wiens mandaat ten einde liep, geen nieuwe benoeming te willen aannemen. Hoewel de Kamer die gedurende 12 jaar den heer Heldring als lid telde en zijn adviezen in het bijzonder op financieel en economisch gebied waardeerde, dit besluit betreurde, moest zij het eerbiedigen. In de plaats van den heer Heldring werdom met 1 Januari 1899 zitting te nemengekozen de heer G. M. de Niet. De andere aftredende leden, de heeren H. Enthoven Dzn.H. W. Iserief, A. J. H. v. Rijn en E. M. 8. v. Santenzagen hun mandaat vernieuwd. De Kamer hield tien vergaderingen. Naar aanleiding van de daarin behandelde onderwerpen wendde zij zich I. Tot Burgemeester en Wethouders van ’sGravenhage ten einde praeadvies uit te brengen betreffende een door dat college in handen der Kamer gesteld adres om tot makelaar in onroerende goederen. De Kamer advizeerde op dit adres afwijzend te beschikken o.a. op grond, dat men in de eenige Gemeente van ons land, waar destijds ook in onroerende goederen makelaars werden aangesteld n.l. Amsterdam, reeds sinds eenige jaren daarop is terug gekomen. Naar het oordeel der Kamer bleek hieruit vol doende dat er geen behoefte bestsiat aan dergelijke tusschenpersonen. II. Tot de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van Nijverheid naar aanleiding van een missive, door Directeuren van genoemde Maatschappij tot de Kamer gericht, waarin het oordeel en casu quo de medewerking der Kamer werd ge vraagd in zake het bijeen brengen eener verzameling van producten der nationale nijverheid ter expositie in het Keizer lijk Handelsmuseum te Tokio. Na haar waardeering uitgesproken te hebben voor het besluit van Directeuren om in deze met de Kamers van Koophandel in overleg te treden, deelde de Kamer mede dat de meningen harer leden zeer verschilden. Sommige achtten het bezwaar, dat dit museum in de eerste plaats moest dienen om de Japansche industrie in de gelegenheid te stellen de daar geëtaleerde artikelen na te makenzoo overwegenddat er in het belang onzer nijverheid geen sprake van kon zijn een dergelijke onder neming te steunen. Van andere zijde werd er op gewezendat al kwam een verzameling als bovenbedoeld niet tot stand de Japansche industrie zich toch wel die goederen en modellen zou weten te verschaffenwelke zij met voordeel zou kunnen namaken en sprak men de meening uit, dat in het algemeen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1898 | | pagina 548