J
17
Bijlage B
’s-Gravenliaije20 November 1899.
Aan
Heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente ’s-Gravenhage.
De Vereeniging tot Verbetering van den
Gezondheidstoestand te ’s-Gravenhage
((/et.) J. D. Evers,
Voorzitter.
(gel.) W. de Man,
Secretaris.
In antwoord op Uw schrijven dd. 11/14 Augustus 1899
hebben wij de eer U mede te deelen, dat op de vergadering
van werkende leden, waarop de wenscbelijkheid van het op
richten van een gemeentelijk abattoir werd behandeld, door ver
schillende leden werd te kennen gegeven, dat de wijze, waarop
de keuring van vleesch hier ter stede geschiedt, geen voldoenden
waarborg geeft, dat aan miltvuur of andere ziekten lijdend vee
in deze gemeente niet wordt ingevoerd.
Hoewel in bedoelde vergadering door een der leden werd
medegedeeld, dat vervoer van vleesch van aan miltvuur geleden
hebbend vee van de eene gemeente naar de andere was voor
gekomen, staat toch, naar bij onderzoek is gebleken, geenszins
vast dat ook zou zijn beweerd dat dit te ’s-Gravenhage zou
hebben plaats gehad. Wel vreesde men de mogelijkheid hiervan.
Het bestuur zal daarom voorstellen de redactie, zooals deze
in het gedrukt verslag onzer vereeniging over het jaar 1898
op bladz. 32 (bovenaan) is gesteld, in een noot bij het jaar
verslag over 1899 aldus te wijzigen:
„Er bestaat thans geen voldoende waarborg voor de gezond
heid van het-vee dat levend of geslacht in deze gemeente wordt
ingevoerd”.