19
7
ze
plichtsbetrachting der onderwijzers onder hen werkzaam. Dat er
bij zulk een talrijk personeel als in deze gemeente aan het Lager
Onderwijs is verbonden, ook wel minder goede elementen voor
komen, is voorzeker niet te verwonderen, maar het zijn uitzon
deringen.
Ook over den algemeenengeest werd met waardeering ge
sproken op de zoo noodige medewerking van het personeel werd
zelden te vergeefs een beroep gedaan en besprekingen, hetzij
met het geheele personeel, hetzij met de onderwijzers individueel,
werden daartoe, zoo dikwijls en waar Let te pas kwam, gehouden.
Ook scliodlvergaileriiigen waren het middel daartoe, alsmede
tot het bespreken van velerlei zaken de school en het onderwijs
betreffende.
Nog steeds zijn er vele onderwijzers die zich veel voorstellen
van deze vergaderingen en dan ook daarvoor ijveren. Uit de ver
slagen van verscheidene hoofden echter blijkt dat de ingeno
menheid met die vergaderingen onder het personeel nog lang
niet zoo algemeen is, als men het wel wil doen voorkomen,
zoodat er dan ook scholen zijn waar deze vergaderingen niet
meer worden gehouden, nadat het gebleken was, hetzij dat het
grootste gedeelte van het personeel ze niet begeerde, hetzij dat
er ook na uitnoodiging van het hoofd, geene onderwerpen tot
bespreking waren opgegeven en dus bij gebrek aan belangstelling.
Nadat in het verslag onzer Commissie over 1897 aan deze
Vergaderingen een enkel woord was gewijd, kwam het der
Commissie niet noodig voor dit punt andermaal in het daarop
volgend verslag aan te roeren, vooral niet omdat de verslagen
der hoofden van scholen daartoe geen aanleiding gaven.
Maar in de Raadsvergadering van 29 Augustus 11. gaf een
der leden te kennen dat hij gaarne over die vergaderingen in
het verslag onzer Commissie eenige mededeelingen had gezien
omtrent de ervaringen, op dat gebied, van de hoofden van scholen.
Onze Commissie meende aan die uitnoodiging, haar door
Burgemeester en Wethouders overgebracht, gehoor te moeten
geven en daarmede niet te wachten tot het verslag uit te
brengen over het jaar 1899.
Aan de hoofden van die scholen, waar volgens de mededeeling
in hun eigen verslag over 1898, vergaderingen werden gehouden
werd de volgende vraag gesteld«In uw laatste jaarverslag
wordt door u medegedeeld dat er aan uwe school geregeld
schoolvergaderingen worden gehouden. Ik verzoek u mij wel te
willen mededeelen of deze schoolvergaderingen worden gehouden
in den geest zooals de Bond van Nederlandsehe onderwijzers
voorstaat, met stemming enzdan wel of die vergaderingen
meer het karakter dragen van besprekingen over zaken uwe
school betreffende.»
Uit de ontvangen antwoorden bleek, dat die vergaderingen