19
10
a
/'Toen in de Gemeenteraadszitting van 31 Januari 1899 de
adviezen van Burgemeester en Wethouders op de verzoeken van
de afdeeling »’s-Gravenhage- van den Bond van Nederlandsclie
Onderwijzers betreffende afschaffing van de klasse-examens en
nadere regeling van de jaarwedden der onderwijzers aan de
orde waren gesteld, werd door een der leden de volgende motie
voorgesteld: -de Raad, van oordeel dat de zoogenaamde rang-
of klasse-examens moeten worden afgeschaft, noodigt Burgemeester
en Wethouders uit, daarvoor een ander stelsel van bevordering
voor te stellen, waarin voldoende waarborg te vinden is voor
geregelde bevordering bij gebleken geschiktheid. -
Wel werd deze motie met 21 tegen 15 verworpen, doch het
groot aantal stemmen er vóór uitgebracht, in verband met de
mogelijkheid dat te eeniger tijd hetzelfde verzoek wederom aan
het oordeel van den Raad werd onderworpen, deed de sub
commissie op verzoek van Burgemeester en Wethouders door
de Commissie van toezicht op het lager onderwijs uit haar mid
den aangewezen om haren bijstand bij de klasse-examens te
verleenen, besluiten ook hare meening omtrent het wenschelijke
van het behoud der klasse-examens aan den Raad kenbaar te
maken, zoolang niet iets beters daarvoor in de plaats wordt
gegeven.
Terwijl de sub-Commissie streng zakelijk hoopt te blijven, en
zooveel mogelijk zich zal houden buiten alles wat persoonlijk
is, zal zij nu eu dan onvermijdelijk in herhaling moeten vallen
van hetgeen door den Arrondissements-schoolopziener en de Wet
houder van Onderwijs in genoemde Gemeenteraadszitting in ’t
midden is gebracht.
Waarschijnlijk bestaat bij sommigen eene onjuiste voorstelling
omtrent de klasse-examens. Het is er bij deze iiid om te doen
te onderzoeken of de aspiranten wel deze en gene knundigheden
hebben verzameld, of wel kennis hebben van wie weet wat voor
feiten, neen, voor dit alles hebben ze de bewijzen moeten leveren
op het acte-examenbij eerstgenoemde is het er om te doen het
bewijs te leveren dat men methode van onderwijzen heeft, dat
men zijne leerlingen de kennis van het een en ander op gepaste
wijze weet bij te brengen, iets dat op het acte-exameu niet
geschiedt. Dat bij het bespreken van eene leesles het al of niet
bekend zijn met de daarin voorkomende feiten, personen, enz.
aan den dag komt is iets wat natuurlijk niet kan uitblijven
maar daarbij blijkt dan ook herhaaldelijk hoe sommigen in de
meest elementaire eischen van algemeene ontwikkeling te kort
schieten.
Indien iemand zijne onder wij zersacte gehaald heeft, aan zijne
ontwikkeling blijft voortwerken, voor de lessen zich behoorlijk
voorbereidtzich rekenschap geeft van hetgeen hij met de klasse
zal behandelenbij hetgeen hem duister of onzeker is door het