22
gewone onderwijs verloren uren op andere wijze gemakkelijk
zouden kunnen worden ingehaald.
Met daartoe door den rector en de Commissie van Toezicht
over het middelbaar onderwijs aangegeven plannen, konden wij
ons niet vereenigen Alleen reeds de omstandigheid, dat, volgens
die plannen, verscheidene lessen tot 50 of 55 minuten zouden
worden ingekrompen, zou, naar onze meening, hunne uitvoering
in den weg staan, omdat, door die inkrimping, het voormelde
Leerplan voor de gymnasia zou worden ontdoken, daar dat
volgens ons inzicht, slechts plaats liet voor de opvatting, dat
voor elk daarbij voorgeschreven les een vol uur beschikbaar
moest zijn. Doch ook afgezien daarvan, achten wij uitvoering
van een van die plannen voorbarig, omdat het nieuwe Leer
plan voor de gymnasia, in voorbereiding, spoedig allicht nieuwe
zwarigheden zou teweegbrengen. Eindelijk meenden wijdat
welke verandering in den rooster der lesuren, voor het door
den Minister aangegeVen doel, zonder schade voor het gewone
onderwijs, ook uitvoerbaar mocht geacht worden, wij daartoe
moeilijk zouden kunnen adviseeren, zoolang niet dienaangaande
van den wensch der gezamenlijke godsdienstleeraren hier ter
stede ware gebleken.
Op grond van deze beschouwingen, die wij, met ’s rectors
adviezen, ter kennis van Burgemeester en Wethouders brachten,
deelden wij mede, het niet raadzaam te achten, dat, ten op
zichte van het gymnasium, gevolg zou worden gegeven aan
het door den Minister geuite verzoek.
Een door Burgemeester en Wethouders om bericht en raad
in onze handen gesteld verzoekschrift, waarbij iemand verzocht
als toehoorder voor 2 vakken tot het gymnasium te worden
toegelatengaf aanleiding tot eenc uitvoerige correspondentie
met den inspecteur der gymnasia en den rector. Nadat laatst
genoemde ongunstig omtrent het verzoek had geadviseerd, met
opmerking, dat, mocht dat advies niet gevolgd worden, toch
zeker de voorwaarden zouden moeten worden vastgesteld, waar
onder het stelsel van toelating van toehoorders zou moeten toe
gepast worden, deelden wij dat advies aan den inspecteur mede,
en vroegen dezen inlichtingen, ten opzichte van de vragen, aan
welke gymnasia toehoorders- werden toegelaten, hoe die toe
lating geregeld was en wat de ervaring tot dusver daaromtrent
leerde. Op hoogst welwillende wijze verstrekte de inspecteur
ons uitvoerige inlichtingen. Hij deelde ons daarbij zijne per
soonlijke meening omtrent de toelatng van toehoorders mede en
gaf in hoofdtrekken eene regeling aan, w'aarvan hij geen enkel
nadeelig gevolg duchtte en waarbij hij het zelfs zou toejuichen,
dat het Gymnasium aldus in ruimeren kring nut kon ver
spreiden.
Daargelaten de vraag, of het doel van het gymnasiaal onder-