I
22
advies van den rector, dat bij ons geen bezwaar bestond tegen
het nemen van den voorgestelden maatregel, mits voor de
samenstelling van de eventueele voordracht van benoembaren,
ook het advies van ons college zou worden gevraagd. Daarna
in kennis gesteld met het voornenen van Burgemeester en Wet
houders, voor de vervulling der betrekking aan de hoogere
burgerschool aan te bevelen
1. Dr. J. Romany, leeraar aan de hoogere burgerschool te
Dordrecht
2. Dr. W. G. Mouw, leeraar aan de Gederlandsche School
voor Nijverheid en Handel te Enschedé;
verklaarden wij ons met die voordracht te vereenigen. Eerst
genoemde werd benoemd en, blijkens schrijven van Burgemeester
en Wethouders van 28 Augustus 1899, werd aan hem, die met
1 September 1899 zijne betrekking aan de hoogere burgerschool
zou aanvaarden, uit krachte van het bepaalde in art. 8 der
Verordening voor de openbare scholen van middelbaar onderwijs,
het geven der lessen in natuur- en scheikunde aan het Gym
nasium opgedragen. Wij betreuren dat de omstandigheden het
on mogelijk maakten een ingevolge de wet op het hooger onder
wijs door den Gemeenteraad voorgestelden vasten leeraar in ge
noemde vakken van bet Gymnasium te verbinden.
Als tijdelijke maatregelen, in afwachting van de indienst
treding van den opvolger van Dr. Pareau droegen wij, met
goedkeuring van Burgemeester en Wethouders aan Dr. W. van
Loghem, leeraar iu wiskunde aan het Gymnasium alhier, op,
het geven van 8 lesuren per week in de natuurkunde gedurende
het tijdvak van 1 April 1899 tot aan de groote vacantie, op
eene bozoldiging, te berekenen naar den maatstaf van 1OOO
per jaar, en, eveneens met goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders, aan Dr. II. van Erp, leeraar aan de hoogere bur
gerschool met 5 jarigen cursus te Haarlem, het geven van
onderwijs in scheikunde gedurende het tijdvak van 18 April
1899 tot de groote vacantie, op eene bezoldiging, te berekenen
naar den maatstaf van f 456 per jaar, daaronder begrepen eene
vergoeding van 3 per week voor reiskosten van en naar
Haarlem.
In verband met de veranderde toestanden met betrekking tot
het onderwijs in scheikunde werd, bij Raadsbesluit van 15 Augnstus
1899. ingetrokken de vergunning, verleend bij besluit van 17
September 1878, aan de Tweede afdeeling der Krijgsschool
voor officieren, om voor het onderwijs in natuurkunde, scheikunde
en warenkennis aan die inrichting gebruik te maken van lokalen
en hulpmiddelen van het Gymnasium. Omdat dientengevolge de
overeengekomene bijdrage aan de gemeentekas voor dat mede
gebruik verviel, ontving de concierge van het Gymnasium uit
die kas, voor het dagelijksch schoonhouden van gebouw,