55
waarin, naar onze Kamer werd medegedeeld, in sommige om
standigheden de dagelijksche arbeid van liet geheele personeel
noodzakelijk is en dit soms verscheidene weken achtereen,
zoodat art 14 niet voldoende zou zijn. Daar in dit geval de
al- of niet-noodzakelijkheid van Zondagsarbeid afhangt van de
temperatuur, zal de vergunning bedoeld in art. 13 vooraf niet
gevraagd kunnen worden. Naar de meening der Kamer zou in
zulke gevallen de wet moeten worden overtreden.
Ten slotte had art. 25 aanleiding gegeven tot de volgende
beschouwingen. De eerste alinea van het genoemde artikel
schrijft voor, dat de arbeider zijn rusttijd buiten de fabriek of
werkplaats moet doorbrengen. De twee volgende alinea’s handelen
over het verleenen en intrekken van dispensatie van de bepaling
van het eerste lid Het vierde lid behelst de fictie, dat de
arbeider, die buiten zijn werkuren of in zijn rusttijd wordt
aangetroffen in de fabriek of werkplaats of op een plaats, welke
daarmede in gemeenschap staat, alsdan in het bedrijf werkzaam
is, behoudens tegenbewijs.
De redactie van het vierde lidwelks terminologie afwijkt
van die der voorafgaande alinea’s immers worden de woorden
«buiten zijn werkuren» hier toegevoegd deed de vraag rijzen,
of ook het doorbrengen der zoogenaamde schafturen in de
fabriek of in een lokaal, dat daarmede in gemeenschap staat,
niet geoorloofd zou zijn. Was deze opvatting juist, dan zon de
Kamer dit vooral in groote gemeenten een hoogst bedenkelijke
bepaling achten.
Die bedenkingen beval de Kamer in de welwillende over
weging van den Minister aan.
III. Tot het bestuur der Vereeniging voor den Effectenhandel
te Amsterdam naar aanleiding van een schrijven der Kamer
van Koophandel en Fabrieken te Arnhem aan genoemd bestuur.
De Kamer gaf te kennen in hoofdzaak de bezwaren der Arn-
hemsche Kamer te deelenweshalve zij die ter overweging
aanbeval
Omtrent één punt wenschte zij daaraan nog iets toe te voegen.
Het kwam de Kamer voor, dat ook al werden de waarborgen
voor behoorlijke publicatie van de noodige gegevens betreffende
de in de prijscourant der Vereeniging voor den Effectenhandel
op te nemen fondsen vermeerderd, er toch een bezwaar gelegen
zou blijven in den korten termijnwelke dikwijls de publicatie
van het prospectus van een nieuw fonds scheidt van den dag
der inschrijving
Werd ook hiervoor een termijn van ten minste b. v. acht
dagen verplicht gesteld, dan zou het publiek in de gelegenheid
zijnzich een juister oordeel te vormen omtrent de in het
prospectus in het vooruitzicht gestelde kansen op welslagen der
nieuwe onderneming, alsmede van haar soliditeit in het algemeen.