55 j( i IV. Tot den Minister van Financiën naar aanleiding van een adres door de Vleeschhouwersvereeniging «Eendracht» te 's-Gravenliage tot Zijne Excellentie gericht met het verzoek wijziging te brengen in de uren waarop de gelegenheid is open gesteld om slacht- en gelei-biljetten te verkrijgenalsmede om behalve aan het kantoor aan de Veewaag op het Zieken nog op een andere plaats binnen deze gemeente die biljetten ver krijgbaar te stellen. Daar blijkens ingewonnen information de in het bovenbedoeld adres ontwikkelde bezwaren de Kamer alleszins gegrond voor kwamen beval zij het gedaan verzoek voor eene gunstige be slissing aan. V. Tot den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid om Zijne Excellentie geluk te wenschen met de aanneming van het Wetsontwerp tot aanleg en onderhoud van een visschers- haven te Scheveningen door de Tweede Kamer der Staten- Generaal. De Kamer verklaarde daarbij overtuigd te zijn, dat wanneer Scheveningen over eenigen tijd den lang gekoesterden wensch vervuld zal zien, zulks voor een zeer belangrijk deel aan het optreden van den Minister zal zijn te danken. Zij verzocht den Minister daarom de betuiging harer diepgevoelde erkentelijkheid te willen aanvaarden voor het in deze door Zijne Excellentie genomen initiatief en de krachtige verdediging van het wets ontwerp in de Tweede Kamer. VI. Tot den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid ter beantwoording van eenige door den Minister gestelde vragen betreffende de wcnscbelijkheid van oprichting eener Kamer van Arbeid voor het Handels-Crediet- en Verzekeringswezen gelijk die door het Hoofdbestuur der Vereeniging voor Handelsbe dienden «Mercurius'z was gevraagd. Na overleg met belanghebbenden gaf de Kamer als haar oordeel te kennendat de behoefte aan oprichting eener Kamer van Arbeidzooals in het genoemd adres bedoeldhier ter stede niet was gebleken. Men achtte de verhouding tusschen patroon en bediende in deze vakken een geheel andere dan die tusschen een werkgever en zijne werklieden. Er bestaat voldoende persoonlijke bekend heid met eikaars belangen om de vrees uit te sluiten voor een zoo ingrijpend verschil van opvatting, dat de tusschenkomst van een Kamer van Arbeid noodig zou zijn. En voor deze gemeente, waar kantoren met een uitgebreid administratief personeel tot de uitzonderingen behooren, gelden deze argumenten in nog veel sterker mate dan voor de groote handelscentra. VII. Tot de Eerste Kamer der Staten-Generaal om op dezelfde gronden, als hierboven sub I vermeld, aan te dringen op aan-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1899 | | pagina 569