j
25
II
h
4
LI
r‘
moest wordenwas er geen ander middel om zich tegen een
belangrijk tekort te vrijwarendan algemeene verhooging van
het schoolgeld. De uitkomst van die verhooging is voor den
afgeloopen cursus geweest, dat de gezamenlijke schoolgelden
2872 meer hebben opgebracht, zoodat deze maatregel een
nadeelig saldo verhoed heeft. Doch het schoolgeld nóg hooger
op te drijven dan nu reeds geschied is, schijnt onmogelijk.
Uit eene vergelijking toch van het cijfer van 520 leerlingen
ad 4.(winteravondcursus 189899) met dat van 451 leer
lingen ad winteravondcursus 18991900) blijkt reeds,
dat de verhooging van dit schoolgeld grooten invloed op het
bezoeken der Academie door de leerlingen die voor de laagste
klassen zijn bestemd, heeft uitgeoefend.
Voor méér gevorderde leerlingen, die als jong werkman reeds
een tamelijk weekgeld bij hun patroon verdienen, schijnt daar
entegen het vrij hooge schoolgeld van 10.per wintercursus
geen beletsel te zijn om de hoogere klassen te volgen.
In dezen stand van zaken achtte de Raad van Bestuur zich
ten volle gerechtigd en verplicht, een beroep te doen op de
hulpvaardigheid van de gemeente ’s-Gravenhage en van de
Provinciale Staten. In een met redenen omkleed adres aan
beide besturen heeft de Raad van Bestuur in de maand Junijl.
den toestand der Academie blootgelegd en betoogddatwil
onze instelling hare taak behoorlijk vervullenhaar ruimer
middelen voor hare instandhouding en uitbreiding ter beschik
king moeten worden gesteld.
Zoodra Gemeente en Provincie de aangevraagde verhooging
toestaanzal de Raad van Bestuur tot het aanschaffen van de
zoo hoog noodige leermiddelen en tot het uitbreiden van het
leeraarspersoneel en het verbeteren van te lage bezoldigingen
kunnen overgaan.
Het vakonderwijs, dat in den afgeloopen winter werd ge
geven, eischte de benoeming van verscheidene nieuwe leeraren.
Behalve de benoeming van den heer C. J. Jes tot leeraar in
de bouwkundein de plaats van den naar Amsterdam ver
trokken leeraar Berden wien de eervolle betrekking van Di
recteur van ’s Rijks Kunstnijverheidsschool werd opgedragen,
werden met 1 October 1899 de heeren II. Boekholt, W.
Beelen, C. Keizer, .1. Midderigh en C. J. Rovers tot
leeraren in het vakteekenen benoemd. Mej. A. G. Dyserinck
werd als assistente bij het perspectiefonderwijs en Mej. H.
Holsboer als assistente bij het stilleventeekenen aangesteld.
Bij den aanvang van den nieuwen cursus vervangt de heer
T. Dupuis den heer W. Odè die door zijne benoeming tot
leeraar aan de Polytechnische school te Delft zijn eervol ont
slag als hoofdleeraar in de boetseerklasse onzer Academie ge
vraagd en gekregen had.