Bijlage 11
>'S
a. Toestand van het Gebouw.
Over den staat van onderhoud, waarin het gebouw verkeert,
werden geen klachten vernomen.
De vertrekken door het gemeentebestuur van ’s Gravenhage
aangebouwd werden in de maand April in gebruik genomen. Zij
waren echter niet behangen of van vloerkleeden voorzien, zoodat
zich weldra een gebrek openbaarde, dat de nieuwe lokalen schier
onbruikbaar maakte; de resonantie toch was eene zoodanige, dat
het geven van onderwijs op de verschillende instrumenten, zoowel
als in den zang in hooge mate werd bemoeilijkt.
Om hieraan tegemoet te komen was de Commissie er toe ge
dwongen om in het begin van 1902 kokosmatten-vloerkleeden
aan te schaffen, en zij wendde zich tevens tot het gemeente
bestuur met verzoek de vertrekken te doen behangen; zij maakte
tevens van deze gelegenheid gebruik het gemeentebestuur te ver
zoeken, het podium van het orkest in de groote zaal, waar het
orgel staat, wat te doen vergrooten, eene wijziging, waaraan mede
dringend behoefte bestond; zij mocht van Burgemeester en Wet
houders de toezegging ontvangen, dat in een en ander zal worden
voorzien.
VERSLAG aan den Minister van Binnenlandsche
Zaken over den staal van het Koninklijk
Conservatorium voor Muziek in 1901.
b. Onderwijzend- en dienstpersoneel.
Tot tijdelijk leerares in het harpspel werd benoemd mej. Weill
van Amsterdam en tot tijdelijk leeraar in het fagotspel de heer
C. J. van Heyst, zulks ter vervanging van den heer J. D. H.
de la Fuente, die op zijn verzoek wegens vergevorderden leef
tijd eervol door Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken
ontslagen werd met dankbetuiging voor de vele en langdurige
diensten door hem aan onze instelling bewezen.
c. Leerlingen.
Het schooljaar opende met een aantal van 373 leerlingen, tegen
372 in 1900 en 366 in 1899; daarvan waren 219 vrouwelijke en
154 manneljjke leerlingen, verdeeld in de volgende klassen:
Overeenkomstig het voorschrift van art. 9 van het Reglement
hebben wij de eer üwer Excellentie het volgende te berichten: