I
I
I
26
VERSLAG DEK DUINWATERLEIDING.
De diepte waarop de geperforeerde buizen in den bodem
moesten gebracht worden om den opwaartsclien druk van het
water weg te nemenverschilde naar gelang van de diepte
der wellen van 10 tot 15 M. 4- DP. Buizen van mindere
lengte bleken voor het doel onvoldoende en namen het gevaar
niet geheel weg.
De middellijn der buizen bedroeg 70 d 75 mM.
Bij het waterdicht naar boven verlengon der buizen, bleek
het grondwater daarin te stijgen tot gemiddeld 1.60 M. 4- DP.,
zoodat bij dezen waterstand geene opwelling plaats heeft.
Het water, dat uit deze buizen opwelde werd bij herhaling
aan scheikundige onderzoekingen onderworpenwaarvan de
uitkomsten zijn te vinden in den staat 11.
Bij den verderen voortgang van het werk werd getracht
zooveel mogehjk bovengenoemd ongerief te voorkomen door het
wegnemen van de oorzaak.
Zooals van zelf spreekt moet het voortdurend opstnwen van
het water op enkele punten van het duin (in de afgesloten
leidingen) en het laag afpompen van andere punten bij het
leggen der draaineeringen aanleiding geven tot een hoogst on
gelijkmatig peil van den grondwaterspiegel, hetgeen niet weinig
moet bijdragen om het ongerief van den opwaartsclien water
druk te vermeeideren in de vakken, die in bewerking werden
genomen.
Tot dat doel werden in Mei 1901 tijdelijk alle draineerleidin-
gen, die gesloten waren gehouden, weder geopend en in volle
werking gesteldwaardoor in korten tijd de aanzienlijke ver-
hooging van het peil in de hoofdader werd verkregen van
2.26 M., met eene diepte onder den waterspiegel in het open
gedeelte van de hoofdader van 5.25 a 5.50 Meter.
Daar echter door deze onverwachte rijzing van den water
stand de werktuigen voor de uitvoering der werken onder water
geraaktenmoest in den loop van den zomer de toestand
van vóór Mei door afsluitingen weder hersteld worden om de
werkzaamheden geregeld te kunnen laten voortgaan. Thans
(April 1902) is echter het werk zoodanig geregeld dat de
meer genoemde afsluitingen voortaan achterwege kunnen blijven
en dat alle draineer-inrichtingenbehoudens enkele gevallen -
in voortdurende werking kunnen blijven.
In den loop der jaren is meermalen de wenschelijkheid ter
sprake gebracht om na te gaan of de w’ijze, waarop de duin
streek wordt geëxploiteerd ten behoeve van de watervoorziening,
op den duur niet het gevaar zal doen ontstaan, dat het zeewater
in het duin dringt.
Ofschoon uit de opnemingen van het water in de talrijke
peilputten en in den watervang voldoende gebleken is, dat
dienaangaande ten opzichte van de hoogere grondslagen niets