4
Verslag Lager Onderwijs.
maanden worden toegestaan, ingaande op 11 November 1901;
evenals vroeger is gedurende zijne afwezigheid de leiding der
school aan de Badhuisstraat aan den heer J. Vermias toe
vertrouwd. Ook het hoofd der school aan de Achterraamstraat
de heer .4. J. Schreuder, was gedurende drie maanden ongesteld.
Van het overig onderwijzend personeel kwam uit den aard der zaak
hier vaker, ginds minder dikwijls verzuim om ziekte voor; vele
ziektegevallen, en daaronder soms langdurige, kwamen voor aan
de lagere scholen der tweede klasse aan de LepelstraatZwarte-
weg, Lijnbaan Rijswijkschepleinde Gheijnstraat; Keizer
straat, Duinstraat (zuidzijde) en Duinstraat (noordzijde); aan
die der eerste klasse aan de Achterraamstraat, Noordwal en
Roggeveenstraaten aan de burgerscholen aan de Korte Lom-
bardstraat (voor jongens en meisjes) en Van Swindenstraat. Bij
langdurige afwezigheid tot herstel van gezondheid werd om
tijdelijke vervanging gevraagd; zoo mogeiijk gaf men echter de
voorkeur aan waarneming van het onderwijs door het vaste
personeel der school.
Veelvuldige verwisselingen in het personeel hadden in 1901
plaats; verwezen zij hieromtrent naar de onder letter l) achter
dit verslag voorkomende algemeene tabel der lagere scholen, in
welke bedoelde mutatiën zijn opgenomen.
Betreffende de vervulling door de hoofden van de hun op
gedragen taak vallen geene bijzonderheden te melden; van
meer dan een hunner werd echter de klacht vernomendat het
steeds lastiger wordt hun tijd en krachten aan het onderwijs
en de eigenlijke leiding hunner school te wijden tengevolge
van de administratieve werkzaamheden welke de leerplichtwet
en de regeling van de schoolgeldheffing van hen zijn komen
vergen.
Omtrent den ijver en de toewijding der onderwijzers luidt
het oordeel schier onverdeeld zeer gunstig, terwijl omtrent den
aanleg en de geschiktheid voor hunne taak uit den aard der
zaak bezwaarlijk een algemeen oordeel valt nit te spreken.
Op alle scholen werd aan de toepassing van het voorschrift
van art. 16 der verordening N®. 3 van 1897 door de hoofden
geregeld de hand gehouden. Was een enkele maal eene terecht
wijzing op dit puntgewoonlijk wat den morgenschooltijd betreft,
noodig, zoo kwam overtreding van denzelfden onderwijzer daarna
doorgaans niet meer voor.
Over het algemeen gold ook dit jaar de regel, dat de onder
wijzer zooveel mogelijk met zijne klasse mede opschuift. Bijna
alle hoofden zijn voorstanders van dit opschuivingssysteem met
dien verstande dat de onderwijzeressen gemeenlijk voor de laagste
vier klassen blijven aangewezen en ook de hoogste klasse aan
denzelfden onderwijzer blijft toevertrouwd; bovendien maakte
langdurige afwezigheid van sommigen tot herstel van gezondheid
en het daardoor noodig geworden optreden van tijdelijk personeel