I '1 Bb 42 VERSLAG DER KAMER VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN. Daar elke aanduiding, wat daar heeft plaats gehad, ontbreekt, is deze bewering niet te weerleggen, maar mag haar ook, om gekeerd, alle waarde worden ontzegd. De eerste grond, waarop Burgemeester en Wethouders zich verklaren tegen Gemeente-exploitatie, is, dat de gemeente zal moeten beslissen of zij al dan niet een Rijksvergunning zal aanvragen. In beide gevallen zijn moeilijkheden te voorzien. Wordt geen vergunning aangevraagd, dan is vooruit niet te bepalen, welke moeilijkheden zullen ontstaan, daar alle ge meenten, die zelve den telefoondienst exploiteeren, de vergunning wel aanvaardden. Het wil ons voorkomen, dat dit laatste feit tevens weerlegt, hetgeen Burgemeester en Wethouders als bezwaar tegen het wel aanvragen der Rijksvergunning aanvoeren nl. dat de Gemeente geen meester zal zijn op eigen terrein. Immers, waar voor geen enkele der gemeenten, welke de telefoon zelf exploiteeren, dit bezwaar gewogen heeft, mag wel worden aan genomen, dat de bemoeienis van het Rijk krachtens die te ver- leenen vergunning niet van dien aard is, dat een Gemeente zich daardoor van exploitatie in eigen beheer behoeft te laten afschrikken. Het is ons bovendien door persoonlijk onderzoek te Rotterdam gebleken, dat daar niet de minste bezwaren tegen de Rijksvergunning bestaan. Deze vergunning toch stelt in hoofd zaak geen andere eischen, dan die, welke de Gemeente zelf aan de Nederlandsche Bell-Telefoonmaatschappij in het ontwerp-con- cessie stelt, nl. afschrijving van het geheele net enz. in 25jaar en een richtig finantiëel beheer, blijkende uit het daarop te houden toezicht. Houdt men hierbij in het oog, dat het Rijk niet per se na 25 jaar het geheele net zonder vergoeding tot zich neemt, hetgeen de Gemeente wel doet ten opzichte der Nederlandsche Bell-Telefoonmaatschappij, en dat de ratio der Rijksvergunning geen andere is dan om casu quo op vooraf vastgestelde wijze tot Rijksexploitatie te kunnen overgaan, dan is het niet in te zien, op welke wijze uit die vergunning nadeel of moeilijkheden voor de Gemeente zou kunnen ontstaan. Waar overigens de Gemeente ook in tallooze andere zaken de inmenging van hoogere besturen moet gedoogen, behoeft de stelling, dat juist in deze materie de mogelijkheid van een conflict niet licht vaardig mag worden tegemoet gegaan, nader bewijs. Als tweede argument wordt door Burgemeester en Wethouders aangevoerd, dat een maatschappij de vele moeilijkheden, vooral met particulieren, welke een exploitatie van dezen dienst aan kleven, veel goedkooper en gemakkelijker overwint. De alge meenheid ook van deze bewering beveiligt haar tegen afdoende weerlegging. Waren intusschen uit de ervaring, te Amsterdam of te Rotterdam opgedaan, Burgemeester en Wethouders feiten bekend geweest, dan zouden die wel te berde zijn gebracht. Ons werd bij het te Rotterdam ingesteld onderzoek niets mede gedeeld omtrent minder aangename ervaring op dit punt.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1901 | | pagina 643