Bijlage 11 I VERSLAG aan Zijne Excellentie den Minister ran Binnenlandsche Zaken over den staat van het Koninklijk Conservatorium voor Muziek in 1902. Overeenkomstig het voorschrift van art. 9 van het Reglement hebben wij de eer Uwer Excellentie het volgende te berichten a. Toestand van het Gebouw. De staat van onderhoud, waarin het gebouw verkeert, gaf geen aanleiding tot klachten. Mochten wij in ons vorig Ver slag Uwe Excellentie mededeelen, dat wij ons tot Burgemeester en Wethouders van ’s-Gravenhage hadden gewend, met het ver zoek om te voorzien in het gebrek, dat de nieuw aangebouwde vertrekken, tengevolge van het gemis van vloerkleeden en behangsel te zeer resoneerden, ’t welk inderdaad aan het onderwijs niet ten goede kwam, het is ons aangenaam thans te kunnen berichten, dat aan voormeld verzoek door het Gemeentebestuur op welwillende wijze werd voldaan en de nieuwe kamers thans met kokosmatten, vloerkleeden en doel matige behangsels prijken; ook het podium van het orkest werd vergroot, eene verbetering, die zich bij onze openbare voordrachtsoefening al dadelijk bemerkbaar maakte. Ook werd door ons tot het Gemeentebestuur het verzoek gericht om beschikking te mogen erlangen over het gebouwtje in den tuin van het Conservatorium, vroeger gediend hebbende voor de administratie der stadsreinigingeene welkome uit breiding der lokaliteiten ware hiermede verkregen. b. Onderwijzend- en dienstpersoneel. Aan mej. Weill werd op haar verzoek eervol ontslag ver leend als leeraares in het harpspel en in hare plaats als zoodanig benoemd mej. Sophie de Wind alhier; voorts werd aan den heer Henri Völlmar het geven van onderwijs in theorie opgedragen, omdat was gebleken, dat de klassen van de heeren Ackerman en Van Ling de talrijke aspiranten niet meer konden bevatten. Voorts werd aan den heer Packet op zijn verzoek eervol ontslag verleend als leeraar in de Fransche taal en in zijne plaats benoemd mej. M. L. Boccardeindelijk werd een nieuwe cursus in de Duitsche taal geopend en tot tijdelijk leeraar daarin benoemd de heer A. L. Schmidt. c. Leerlingen. Het schooljaar opende met een aantal van 358 leerlingen, tegen 372 in 1901 en 372 in 1900. Daarvan waren 217 vrouwe- lyke en 141 mannelijke leerlingen, verdeeld in de navolgende klassen ii

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1902 | | pagina 216