12
27
Bijlage 3. Deze graphische voorstelling bedoelt eene
vergelijkend overzicht van de toeneming van het gemiddelde
etmaal verbruik per hoofd in verband met de vermeerdering
van de bevolking.
De bovenste lijn-is eene voorstelling van
deze laatste feitelijke vermeerdering op de schaal van 1 mM.
per 1000 inwoners, terwijl daaronder met een gebroken
lijn is aangegeven de toeneming van het
gemiddelde relatief verbruik, d. i. etmaalverbruik per hoofd
op de schaal van 1 mM. per dagliter.
Natuurlijk moet deze laatste lijn in den aanvang der
exploitatie eene aanzienlijke convergentie vertoonen met de
bovenste lijn wegens de groote toeneming van het aantal
verbruikers in den eersten tijd na de opening van de exploi
tatie en even natuurlijk is het, dat later wanneer het verbruik
van duinwater meer algemeen is geworden, deze toeneming
eenigermate gelijken tred houdt met de toeneming van
de bevolking, m. a. w. dat de beide lijnen evenwijdig
klimmen.
Wij kunnen dus hier als regel vaststellen dat een even
wijdige loop der beide lijnen van het diagram wijst op eene
normale en eene convergentie op eene abnormale toeneming
van het gemiddeld hoofdelijk etmaalverbruik (de laatste
voortkomende uit lekken, misbruiken of waterverspilling),
terwijl eene eventueele divergentie van de verbruikslijn een
onfeilbaar teeken is van de goede werking der maatregelen,
die genomen zijn om het bovenvermelde nadeel van water-
verlies te voorkomen.
Eene gelijkmatige toeneming van het verbruik in ver
houding tot de vermeerdering van de bevolking, liet zich
ook na 1880 verwachten (zie diagram), doch met het begin
van 1882 en in den loop van 1883 en ’84 openbaarde zich
weder eene merkbare toenadering van de onderste lijn tot
de bovenste, hetgeen dus wees op eene abnormale toeneming
van het verbruik, tengevolge van misbruiken.
Als eerste middel hiertegen werden in 1885 watermeters
voorgeschreven voor het verbruik ten behoeve van be-
sproeiingsdoeleinden, waarin ook begrepen is het schrobben
van stoepen en trottoirs en dadelijk zien wij eene divergentie
van de onderste lyn, tengevolge van de daling van 55 L.
per hoofd en per dag in 1884 tot 47 L. per hoofd en per
dag in 1885.
Kort daarna vertoonde zich echter weder eene convergentie
van de onderste lijn naar de bovenste, wyzende op voort
durende aanzienlijke verliezen tengevolge van waterverspil
ling, totdat eindelijk in het jaar 1891 opnieuw eene gunstige
divergentie werd verkregen in de onderste lyn, als gevolg
VERSLAG DER DUINWATERLEIDING.