23
8
Provinciale Staten eerst het resultaat van het verzoek van
den Raad van Bestuur aan de Regeering om Rijkssubsidie
weten,” vleit onze instelling zich met eene gunstige beslissing.
Intusschen is in afwachting van een en ander alles in
denzelfden toestand gebleven.
De assistenten bij het onderwijs, die tot tevredenheid van
den Raad van Bestuur zich van hunne taak gekweten hadden,
zonder daarvoor honorarium te ontvangen, werden op 1
October 1901 in het leeraarspersoneel opgenomen. Het waren
de dames: E. M. A. van Beek en M. J. van Arkel, en de
heeren J. W. de Groot en A. J. M. Boertje, alle oud-leerlingen
der Academie.
Met ingang van 1 Februari 1902 benoemde voorts de Raad
van Bestuur den heer J. D. Ros, oud-leerling der Academie
en leeraar aan de Kunstnijverheidsschool te Utrecht, tot
leeraar in het ornament en de kunstnijverheidsvakken.
Tot leedwezen van den Raad van Bestuur zag de heer
A. Loran, leeraar in de bouwkunde, zich verplicht, tenge
volge van drukke bezigheden, tegen 1 October 1902 zijn
eervol ontslag te verzoeken, dat hem dientengevolge werd
verleend.
Op de Algemeene Vergadering van leden, op Donderdag
17 October 1901, werden de volgens het Reglement aftre
dende Bestuursleden, Mr. F. vonWeckherlin, J. van der Sande
Bakhuijzen, Ph. Sadée en W. Schlüsen met algemeene stem
men herkozen.
In September 1902 zag zich echter de heer A. Le Comte,
tengevolge van zijne benoeming tot hoofdleeraar in het orna
ment aan de Academie van Beeldende Kunsten en Techni
sche Wetenschappen te Rotterdam, verplicht zijn betrekking
van lid van den Raad van Bestuur neder te leggen.
Met leedwezen nam de Raad van Bestuur kennis van dit
besluit, dat hem van een kundig en degelijk raadgever be
roofde.
Van het aantal leden der Academie, dat op 1 October 1901
102 bedroeg, verloor de Academie er 8, zoo door den dood
als door verandering van woonplaats, zoodat het nu 94 be
draagt. Velerlei pogingen om nieuwe leden voor de Academie
te winnen, zijn voortdurend mislukt.
Het aantal leerlingen bedroeg, gelijk in de inleiding reeds
werd gezegd, 756. Van dit aantal waren er 81 woonachtig
buiten de gemeente ’s-Gravenhage. Zeventien kwamen er uit
Scheveningen, 21 uit Voorburg, 10 uit Delft, 6 uit Leiden, 4
uit Rotterdam, 2 uit Schiedam, 2 uit Loosduinen, 4 uit
Dordrecht; voorts uit Voorschoten, Zoetermeer, Rijswijk,
Oegstgeest, Gouda, Arnhem, Borne, Tiel, Kinderdijk, Winters
wijk, Enschedé, Zwolle, Hannover en Hamburg. Hiervan ge-
VERSLAG ACADEMIE VAN BEELDENDE KUNSTEN.