Februari en Maart kenmerkten zich in onderscheiding van andere jaren door windstilte en het achterwege blijven van stormen; slechts enkele dagen van ruw weer werden waar genomen, die dan na een paar etmalen weder door wind stilte werden vervangen. Dooreen was er voor de logger- schepen te weinig w’ind om met vrucht het vischtuig over boord te zetten, daar stilte belette de trawl voort te sleepen. Verongelukken van bemanningen viel niet te betreuren, in April werd een logger door een Fiansche stoomboot over- stoomd, de bemanning werd evenwel gered. Deze visscherij werd uitgeoefend door 94 bommen en 78 loggers, tegen 88 bommen en 73 loggers in 1901het aantal deelnemende vaartuigen was dus voor beide soorten iets meer dan het vorige jaar, doch het verschil te gering om oorzaken daarvoor te zoeken. Steeds blijven de slechte resultaten voortduren; het arbei den der visschers op de erven der reeders, voor hen voor- deeliger, blijft toenemen, wat zeker niet medewerkt tot aan moediging dezer visscherij. De visschers geven onder die slechte resultaten de voorkeur aan een vast weekloon en de lichte werkzaamheden boven eene onzekere verdienste, die in de laatste jaren door mindere vangst te gering kan genoemd worden. De vorming van bekwame zeelieden lydt daar evenwel onder, daar de wintervisscherij zich byzonder eigent als leerschool voor de visschers. De bommen besomden te zamen f 86.575,75 of gemiddeld f 921,01 per schuit, zijnde f 35,49 minder dan in 1901, een verschil dat geen aanleiding geeft tot bijzondere beschouwin gen of opsporing van oorzaken van grootere of kleinere vangst. Afwisselend werd wat tong en kleinschol (binnenlek) gevan gen. Opvallend ruime vangst kwam niet voor. De z.g. vrouwenvisch, algemeen publiek verkocht, bracht op f 1998,60 of f 1523,50 minder dan in 1901. In verband met het aantal deelnemende schuiten blijkt er een nadeelig verschil van f 18,76 per schuit. Dit verschil kan worden toegeschreven aan het feit, dat meerdere schuiten deze visch in de gewone besomming opnemen en dan een hooger percentage daarvan genietende hiervoren genoemde besommingen sluiten dus in zich de opbrengst der vrouwen visch. Meer en meer neemt toe dat door de reeders ook tijdens de schrobnetvisscherij de kost voor de bemanning wordt verstrekt; het percentage in de besomming is gewijzigd en de vrouwenvisch als zoodanig verdwijnt, zich oplossende in de gewone vangst. De loggers, 78 in getal, besomden gezamenlijk f 73.774,05 of f 945,82 per logger, zijnde f 25,69 per logger minder dan in 1901. De opgave dezer besommingen betreft evenwel slechts 4 33 VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1902 | | pagina 655