34 Zij wendde zich daarom tot Zijne Excellentie met het eer biedig verzoek de aanvrage tot verlegging van het eindpunt van den ontworpen electrischen spoorweg naar het station der Holl. Ijzeren Spoorweg Maatschappij niet in te willigen. Het bezwaar, dat de Staatsspoor dan in haar station alhier een lijn zou moeten ontvangen, waarbij zij in het geheel niet is betrokken, behoefde niet te wegen, daar de Kamer de overtuiging had verkregen, dat de Exploitatie-Maatschappij bereid is haar medewerking te verleenen aan ieder plan, dat haar station Den Haag in directe verbinding zou brengen met Rotterdam. Mocht intusschen Zijne Excellentie onverhoopt meenen aan de gevraagde wijziging haar goedkeuring niet te kunnen onthouden, dan zou het overweging verdienen aan de Zuid- Hollandsche Electrische Spoorweg Maatschappij de verplichting op te leggen al hare treinen, nadat zij het Holl. Spoorstation hebben bereikt, over de bestaande verbindingsbaan door te voeren naar het Staatsspoorstation en ook vandaar weder te doen vertrekken, op dezelfde wijze als te Amsterdam geschiedt met de treinen van den Staatsspoorweg. Tegen deze oplossing bestonden, naar de Kamer van bevoegde zijde werd medegedeeld, geen technische bezwaren, terwijl ook in dit geval op de medewerking der Exploitatie-Maatcchappij mocht worden gerekend. II. Tot B. en W. van ’s-Gravenhage ter beantwoording van de door dat College gestelde vraag, of het wenschelijk werd geoordeeld de gelegenheid tot het yken van botervaten te doen voortbestaan. Het was de Kamer gebleken, dat van de zijde van belang hebbenden er prijs op wordt gesteld ook hier ter stede hun botervaten te kunnen doen ijken, en hoewel de aanvoer van boter ter markt steeds afneemt, kwam het de Kamer voor, dat, zoolang niet de omzet zoo gering wordt dat tot opheffing der botermarkt zou worden besloten, de gemeente de be staande gelegenheid tot het ijken van botervaten behoorde te handhaven. Daar de kosten voor de gemeente zeer gering zijn, vertrouwde de Kamer, dat zoowel het college van Burge meester en Wethouders als de Gemeenteraad zich met deze opvatting zou kunnen vereenigen. III. Tot Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid naar aanleiding van de verzoeken tot Zijne Excellentie gericht om ten aanzien van de toepassing der artikelen 154, 179 en 228 van het Wetboek van Koop handel beti effende het betaalbaar zijn en doen protesteeren van wissels en ander handelspapier sommige andere dagen met den Zondag gelijk te doen stellen. 33 VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1902 | | pagina 685