179 In het verslag over 1904 van het Haagsch Mwseum van Kunstnijverheid vinden wij vermeld, dat het ledental vrijwel gelijk bleef aan dat van het vorig jaar. In den loop van het jaar werd het Museum 117 middagen tegen betaling toegankelijk gesteld en door 62 personen bezocht. Op de 56 Zon- en feestdagen, dat het Museum kosteloos voor het publiek open was, ont ving het 746 bezoekers, dus ruim 13 per keer. Het maximum aantal bezoekers op één middag bedroeg 47, nl. op 21 Juli, toen 27 leerlingen en 2 leeraren van de Burgeravondschool te den Helder het Museum be zochten. Overigens was het maximum-aantal 35, op 22 Mei (Pinksterdag); het geringste aantal 2, op 3 Juli. Evenals in vorige jaren werden, ten behoeve van leerlingen der Academie van Beeldende Kunsten, voor werpen uitgeleend om in teekening te brengen. Van een aantal smeedijzeren voorwerpen werden voor de Teekenschool van den R.-K. Volksbond gipsafgietsels vervaardigd, terwijl aan een meubelfabrikant een leu ningstoel werd uitgeleend om te copieeren. Door een teekenaar werden in het Museum diverse voorwerpen geschetst voor eene publicatie, betreffende de zeden en gewoonten van onze voorouders. Een groot aantal voorwerpen werden aan het Museum in bruikleen afgestaan. Als No. 40 is onder de bijlagen opgenomen een ver slag van het Haagsch Comité voor de Nationale Feesten. Het verslag van de Commissie van Beheer over het Gemeentemuseum wordt als No. 36 onder de bijlagen aan getroffen. Het Bestuur der Vereeniging tot het oprichten van een Museum voor Moderne Kunst deelde ons mede, dat de vereeniging in het afgeloopen jaar 145 leden telde, te zamen contribueerende f 777,en dat zij den steun genoot van H. M. de Koningin-Moeder en van de Genoot schappen „Pulchri Studio” en „Haagsche Kunstkring”. Door het Bestuur werden aangekocht een schilderij van Theophile de Bock en een werk van Willem Maris. Door wijlen den kunstschilder Ph. Sadée werd een zijner werken aan het Museum vermaakt.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1904 | | pagina 177