20 tot invoering van zoodanige gereglementeerde verplichte schoolvergaderingen moest worden ontraden, tegenover Burge meester en Wethouders uiteen bij schrijven van 5 Maart 1897 n'*. 21 (zie verslag der Commissie over het jaar 1897, bladz. 5 e. v.). Bij de uitvoerige gedachtenwisseling, welke zich in de A pril vergadering van het afgeloopen jaar naar aanleiding van het bij hernieuwing ingediend verzoek ontspon, bleek, dat de Commissie ten opzichte van dit vraagstuk in het tusschenliggend zevenjarig tijdvak niet van meening was veranderd. Dezelfde bezwaren, als destijds ontwikkeld, achtte men ook thans nog onverminderd aanwezig en met groote meerderheid besloot de Commissie, met verwijzing naar bovenbedoeld schrijven, ook thans inwilliging van het ver zoek te ontraden. In het onder dagteekening van 21 April 1904 n". 33 uitgebrachte advies zette de Commissie haar standpunt nader als volgt uiteen: -Dat schoolvergaderingen nuttig kunnen werken, kan „worden toegegeven en dat almeer aan scholen, waar eene „goede verstandhouding heerscht tusschen het hoofd en het „onderwijzend personeel, vergaderingen geregeld gehouden „worden, is toe te juichen. De belangen van het onderwijs „kunnen gebaat worden door dergelijke samensprekingen en „het kan de gansche school ten goede komen, wanneer ook „de klasseonderwijzers en daarvan inzonderheid de oudere „en meer ervarene hun licht omtrent de schoolzaken „laten schijnen. Zelfs zoude er naar de meening der Commissie „geen overwegend bezwaar tegen bestaan, wanneer omtrent „zaken, wrnlke de wet niet uitdrukkelijk tot de competentie „van het hoofd verklaart, stemmingen werden gehouden, „die echter geene bindende kracht zouden hebben en dus „een adviseerend karakter zouden dragen. Van veel be- „teekenis zouden zulke stemmingen evenwel uit den aard „der zaak niet zijn. „Het geregeld houden van schoolvergaderingen verplicht „te stellen, ook wanneer ze een louter adviseerend karakter „zouden dragen, blijft daarentegen bij hetovergrootemeerendeel „der Commissie op ernstige bezwaren stuiten. Het verlangde „stelsel, volgens hetwelk het hoofd bij niet-uitvoering van „een door de vergadering genomen besluit daarvan schriftelijk „en uitvoerig verantwoording zou schuldig zijn aan Burge- „meester en Wethouders en aan de vergadering, zoude naar „hare meening kwalijk te rijmen zijn met de vigeerende „wetsbepalingen, en ook in ander opzicht blijft art. 21 der „wet tot regeling van het lager onderwijs in het als bijlage „tot het adres overgelegd concept-reglement verre van onge schonden. „Met het oog op de wet, welke het bestuur der school 6 VERSLAG LAGER ONDERWIJS.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1904 | | pagina 386