39 16 Na kennisneming van dit besluit meende de Commissie de zaak hierbij niet te mogen laten. Niet dat zij zich niet zoude kunnen neerleggen bij de appreciatie van de bewoon baarheid van de woningen, maar de praealabele overwegingen, die het College tot een zachter oordeel hadden geleid, achtte de Commissie zoo al niet in strijd met de wet, wat de min derheid der Commissie meende, dan toch in strijd met het algemeen belang. De Commissie besloot mitsdien den Cen- tralen Gezondheidsraad te verzoeken aan Hare Majesteit de Koningin vernietiging van het besluit van Gedeputeerde Staten te vragen. Het daartoe strekkend schrijven aan den Centralen Raad luidde, na mededeeling van den loop dien de zaak genomen had, als volgt: „Onze Commissie zoude het ten zeerste betreuren, als deze ongunstig is, dat op grond daarvan tot onbewoonbaarverkla ring zou moeten worden besloten, en wat het tweede bezwaar betreft, dat daaraan door aanschrijving om de noodige verbe teringen aan te brengen is tegemoet te komen, „Overwegende dat Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat bij voorstellen tot toepassing van art. 18 der woningwet rekening moet worden gehouden met de al dan niet bestaande mogelijkheid voor mingegoeden om voor een geringen huur prijs woningen te bekomen, „dat die mogelijkheid vooralsnog voor de gemeente ’s-Gra- venhage gering is en dat derhalve ter voorkoming van erger, van den maatregel tot onbewoonbaarverklaring met omzich tigheid moet worden gebruik gemaakt, „Overwegende dat aan Gedeputeerde Staten ook na per soonlijk onderzoek der leden, ingesteld op verschillende dagen en onder verschillende omstandigheden van weersgesteldheid en stand der zon is gebleken, dat, al moge de ligging dier perceelen in een niet breed slop in het algemeen ongunstig zijn, de toestand toch niet van dien aard is, dat het noodig is op grond daarvan de onbewoonbaarverklaring uit te spreken, „dat het zonlicht door weerkaatsing op een witten muur, vrij sterk in deze woningen valt, waar het blijkens den trek in het nauwe slop evenmin aan gelegenheid tot luchtverversching kan ontbreken, „dat de min gunstige indruk, die een bezoek aan twee dier woningen achterlaat, dan ook eerder het gevolg is van de wijze van bewoning dan van de ligging dier woningen, en dat aan de overige gebreken, die die woningen aankleven door het aanbrengen van verbeteringen, waartoe de eigenaar zich bereid heeft verklaard, is tegemoet te komen, „Overwegende dat het hun onder die omstandigheden niet wenschelijk voorkomt het bestreden Besluit te handhaven”. VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1904 | | pagina 791