163
aan
Telegraafadministratie, terwijl op de andere afwijzend
werd beschikt, wegens onvoldoende bewijs.
Van de in 1904 in behandeling gebleven klachten,
wegens overtreding der Noordzeeconventie van 1883,
was de afloop, dat de klacht van de L. T. 1598 tegen de
Sch. 423 in der minne door partijen werd geschikt; dat
de klacht van de Sch. 421 tegen de F. 1877 te Fecamp
door de Fransehe regeering niet ontvankelijk werd ver
klaard, wegens bewezen overmacht; dat de schipper
van de R. 28 uit Ramsgate, op de klacht van dien der
Sch. 339 werd veroordeeld tot eene boete, terwijl de
schipper van de Sch. 319 werd ontslagen van rechts
vervolging op de klacht van den schipper der Sch. 416.
Van de overige klachten werd nog geen uitslag bekend.
In 190.5 werden vijf klachten behandeld wegens ver
nielen van netten en ander vischtuig nl.
van de Sch. 165 tegen de K. W. 122;
K.W. 135 Sch. 372;
Sch. 298 L. T. 409;
Sch. 432 L. T. 589 en
Sch. 468 L. T. 55.
Een viertal Scheveningsche vaartuigen werden
hunne vleten beschadigd door onbekend gebleven sche
pen, terwijl eene klacht van de Sch. 265 tegen een
visschersvaartuig uit Fecamp, wegens nettenvernieling,
niet voor behandeling vatbaar was wegens gebrek aan
voldoende gegevens.
Verder werd er procesverbaal opgemaakt tegen een
schepeling van een Scheveningsch visschersvaartuig
wegens mishandeling aan boord van een mede-opvarende,
en werd de klacht tegen de equipage van de Sch. 47
in zake dienstweigering niet vervolgd wegens gebrek
aan bewijs.
In 1905 namen 169 loggers, 5 logger-bommen, 4
stoomsloepen en 144 bommen aan de haringvisscherij
deel voor Scheveningsche reeders.
De Scheveningsche vloot bestond op 31 December jl.
uit 176 loggers, sloepen enz., 155 bommen, 6 schokkers,
2 botters en 9 garnalenbooten.
De aanmonstering geschiedde niet zoo geregeld als in
andere jaren. De aanleiding daartoe was, dat een klein
deel der zeevisschers poogden te breken met de ge
woonte alhier, om op zegen te varenzij gaven de
o