i 30 HOOFDSTUK IV. Geldmiddelen. f 11.655.093,733 - 10.617.357,— I 1 Naar de laatste door Gedeputeerde Staten afgesloten rekening (art. 221 der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad No. 85), over het dienstjaar 1904, bedragen: de ontvangsten en de uitgaven zoodat die rekening sluit met een batig saldo van Verder verwijzen wij naar de staten (Bijlagen 8 en 9), die den aard der ontvangsten en der uitgaven afzon derlijk vermelden. Van bovenvermeld saldo werd ten bate van den dienst 1905 beschikt tot een bedrag van f423.417,335, terwijl het overige ad f614.319,40 ten goede kwam aan den dienst 1906. Volgens de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde begroeting voor het dienstjaar 1906 is het geraamd bedrag der ontvangsten. en der uitgaven. f 11.305.329,055 - 11.252.829,053 Batig saldo f 52.500, Op 15 Mei 1905 werd de inschrijving opengesteld op de 3’/-2 pCt. leening van ten hoogste f3.000.000,tot het aangaan van welke leening de Gemeenteraad in zijne vergadering van 13 Februari 1905 besloot. Op deze leening werd ingeschreven voor een bedrag van f 2.437.000,tegen koersen, varieerende tusschen 97 en 100 pCt. De koers van gunning werd door den Raad vastgesteld op 97 pCt, waarvoor 2437 obligatiën a flOOO,— konden worden uitgegeven, terwijl de Raad machtiging verleende om de resteerende 563 obligatiën geheel of bij gedeelten te plaatsen tot den koers van ten minste 97 pCt., met dien verstande, dat casu quo de loopende rente tot aan den dag der storting zou worden verrekend. In de Raadsvergadering van 29 Mei werd medegedeeld, dat de resteerende 563 obligatiën waren geplaatst tot den koers van 97’/* pCt. f 1.037.736,733 Zie hiervoor blz. 1, van de toelichting der begrooting voor 1906.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1905 | | pagina 30