39
18
Inregenen van ramen
Vervuiling van gangen en terreinen
Stank van stallen, lorrenbewaarplaatsen etc..
1
9
9
Wat het onbewoonbaar-verklaren van woningen betreft,
verneemt men herhaaldelijk de vraagwaar moeten bewoners,
die slechts zoo weinig kunnen verwonen, anders terecht dan
in de woningen, die men nu wil gaan afkeuren. En wie zoo
redeneert, is dan reeds van te voren geneigd om een woning
niet zoo heel spoedig onbewoonbaar te vinden. Men acht dan
een nauwen toegang tot overbevolkte hofjes nog wel vol
doende, al kunnen er geen twee menschen elkaar passeeren.
men vindt een hoogen muur op 1.50 a 2 M. afstand van het
eenig lichtraam van een woning nog niet heelemaal onver
beterlijk men kan immers het licht in die woning verbeteren
door den muur te witten. Men oordeelt dat, als alleen reeds
op grond van onvoldoende toetreding van licht en lucht de
woningen moeten afgekeurd worden, men wel aan den gang
kan blijven en is aldus geneigd de ligging van woningen in
zelfs zeer nauwe sloppen of gangen voor het geld nog betrek
kelijk gunstig te vinden, ook al mocht het ieder onbevooroor
deelde duidelijk zijn, dat zoo ongunstig gelegen gebouwen
wel voor het onder dak brengen van turf, steenkool en
dergelijke artikelen, maar niet van menschen geschikt zijn.
De Woningwet ondervindt op dit punt, men mag wel
zeggen, een even stille als hardnekkige tegenwerking; en
haar doelde verbetering van de volkshuisvesting, zal zij in
de groote steden zeker niet kunnen bereiken, wanneer men
uitgaat van het denkbeeld, dat men daar arbeiders-woningen
van zoo lagen prijs op den duur moet behouden. Voor lagen
prijs is in een groote stad alleen een krot te krijgen. En
aangezien het doel is om krotten op te ruimen, geeft men
met de vraag naar even goedkoope woningen eenvoudig te
kennen, dat men niet bereid zou zijn gebruik te maken van
de middelen, die de wet geeft, om in den woningnood voor
de allerarmsten te voorzien.
Bij besluit van den gemeenteraad toch kan een bedrag
beschikbaar worden gesteld ter tegemoetkoming in de kosten
van voorziening in de huisvesting der bewoners van na
onbewoonbaarverklaring ontruimde gebouwen.
Het is dus ten slotte een geldquaestie, die men niet uit
overdreven zorg voor de gemeentelijke financiën uit den weg
mag gaan. Het geldt hier bovendien volstrekt niet uitsluitend,
(hoewel dit natuurlijk op zich zelf al een meer dan voldoende
reden is) het verschaffen van betere woningen aan vele thans
nog droevig slecht behuisden. De vrye toetreding van licht
en lucht in alle woningen raakt een groot hygiënisch belang
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.