Bijlage 11 Toestand van het gebouw. a. b. Onderwijzend- en dienstpersoneel. Overeenkomstig ment hebben wij berichten het voorschrift van art. 9 van het Regle- de eer Uwe Excellentie het volgende te VERSLAG aan Zijne Excellentie dm Minister van Binnenlandsche Zaken over den staat van het Koninklijk Conservatorium voor Muziek over het jaar 1906. Is de toestand van het gebouw op een paar vertrekken na, die zeer vochtig zijn, voldoende te noemen, ditzelfde kan niet worden getuigd van de beschikbare ruimte voor leer- lokalen. Steeds klimmender, bij het gestadig wassen van het aantal aspiranten, wordt de behoefte aan een grooter aantal vertrekken ondervonden. Om hieraan tegemoet te komen, hadden Burgemeester en Wethouders, nu zij van oordeel waren, dat het door de Administratie der Duinwaterleiding gebruikte perceel niet voor het door ons beoogde doel kon worden afgestaan, een plan aan den Raad aangeboden, waarbij min of meer, zij het op gebrekkige wijze, aan ons verlangen werd voldaan. De Raad echter verwierp dit voorstel, omdat naar zijn oordeel daarmede geen afdoende verbetering werd verkregen. Sedert echter, is de Gemeente eigenaresse geworden van een perceel, waarheen de Administratie der Duinwaterleiding zal worden verplaatst; ook ontvingen wij van Burgemeester en Wet houders een schrijven, waarin wordt geconstateerd, dat steeds maatregelen worden overwogen, om aan ons verlangen tegemoet te komen. Door den dood verloren wij den leeraar in het violoncel- spel, den heer Anton Bouman; gaarne herdenken wij bij deze de vele en gewichtige diensten door hem aan het Conservatorium bewezen. j

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1906 | | pagina 237