n 39 I 1 mate stank veroorzaakt en dat die stank zelfs door de beste voorschriften en de meest getrouwe opvolging dier voor schriften niet geheel is weg te nemen. Deze hinder voor de omwonenden is echter in de meeste gevallen niet te voor komen. daar een absoluut en algemeen verbod tot het houden van paarden in de nabijheid van woningen vaak te sterk zou ingrijpen in de economische omstandigheden van vele kleine neringdoenden. Er kan dus alleen voor gezorgd worden, dat de hinder zich tot een minimum bepaalt en dat wel door scherpe voorschriften omtrent inrichting van stallen en mestputten en door geregelde controle op de naleving dier voorschriften. Aan den anderen kant echter heeft het gemeentebestuur er, naar de meening onzer Commissie, zoo mogelijk tegen te waken, dat in een bepaald gedeelte van de gemeente niet ^e veel stallen in eikaars onmiddellijke nabijheid worden gebouwd en in gebruik genomenwij hebben hier meer bepaald het oog op stallen van ingezetenen, die eigen rijtuig houden. Over hinder van de mestputten van dergelijke stallen werd in dit jaar door eenige bewoners van de Koninginne gracht geklaagd, terwijl toch bij onderzoek bleek, dat de inrichting dier mestputten niets te wenschen overliet en bovendien de afstand van de mestputten tot de woningen der klagers plm. 15 M. bedroeg. Toen dan ook Burg, en Weth. het advies der Commissie vroegen omtrent den bouw van een stal met koetshuis en bovenwoning op meer dan 10 M. achter de rooilijn van het Frankenslag, meende de Commissie ongunstig te moeten adviseeren op grond dat er op het bedoelde terrein reeds 3 stallen aanwezig waren en het dus ongewenscht was hier nog een vierden stal bij te bouwen. Door toevallige omstan digheden bleek echter achteraf deze stal met eenigen goeden wil te kunnen worden beschouwd als een „bijgebouw” achter de villa, waarbij hij zou behooren, weshalve de Raad op voorstel van Burg, en Weth. verklaarde, dat naar zijne meening de bedoelde bouw niet in strijd was met het verbod, vervat in 1 sub 2°. van art. 26 der Bouw- en Woonver- ordening, een opvatting, die in de Commissie niet zonder bestrijding bleef. Hoe het ook zij, de Commissie vreesde destijds blijkbaar niet ten onrechte voor misbruiken ten aan- zien van de uitzondering sub b van 3 van dat artikel. Zij blijft van meening, dat, wil men het volbouwen van ruimten op meer dan 10 M. achter de rooilijnen in geval zulks niet geheel onschadelijk is, beletten, ook -voor „bijgebouwen” telkens de vrijstelling van den Raad noodig moet zijn. De door groentenhandelaars, en andere kleine nering doenden gebezigde paarden bleken nog al eens op zonderlinge VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1906 | | pagina 887