39 i zulks naar aanleiding van daarover ingekomen klachten: de vergunning tot „het hebben van een slachterij” aldaar dateerde van 15 September 1852 en bij die vergunning werd aan den houder geen enkele voorwaarde opgelegd. De slacht plaats voldeed dan ook in het geheel niet aan de eischen, die tegenwoordig daaraan gesteld mogen worden. Aan Bur gemeester en Wethouders werd in overweging gegeven den tegenwoordigen houder nieuwe voorwaarden op te leggen. Bij besluit van 30 November 4 December 1906 gaven Bur gemeester en Wethouders de noodige voorschriften voor deze slachterij, die dus gedurende ruim 54 jaren onge stoord op hoogst onvoldoende wijze was ingericht geweest: waaruit ten overvloede kan blijken dat er aan de toepassing van de bepalingen van de Hinderwet nog al wat ontbreekt. Gelyk in het vorig jaarverslag werd vermeld, werd op advies der Commissie, de vergunning voor eene slachtplaats aan de Voldersgracht op grond van overtreding der voor waarden door Burgemeester en Wethouders ingetrokken. De overtreding van de voorwaarden bestond in het aanbren gen van een opening tusschen de slachtplaats en het aan grenzend perceel en dit laatste perceel droeg de sporen, dat daarin geslacht werd. Belanghebbenden kwamen echter in hooger beroep en het besluit tot intrekking werd vernietigd: bij Koninklijk Besluit n.l. werd overwogen dat juist door het aanbrengen van be doelde opening in den muur de ventilatie in het perceel werd bevorderd, en dat dus Burgemeester en Wethouders ten onrechte hadden gebruik gemaakt van hunne bevoegd heid tot intrekking. Burgemeester en Wethouders wenschten hierop van de Commissie te vernemen, of zij in dat alles aanleiding vond tot het doen van nadere voorstellen, en zoo ja, welke, en merkten daarbij op, dat door de vernietiging van het besluit tot intrekking was herleefd de oude vergunning, volgens welke het bjjgetrokken perceel niet als slachtplaats mocht worden gebruikt. Na een herhaald bezoek ter plaatse bleek het der Sub-Com- missie, in wier handen deze zaak was gesteld, dat er zoowel in de lokaliteit waarvoor vergunning is verleend, als in het nevenlokaal, dat met het eerstbedoelde tegen de voorwaarden der vergunning in door een deur in verbinding was gebracht, geslacht werd; daar in het bijgetrokken lokaal geen zinkput aanwezig was, liep al het bloed van het daar geslachte dier op de aangrenzende open plaats en naar den nauwen gang tusschen slachtplaats en voorperceelbeiden, open plaats en gang, waren geheel bedekt met gestold bloed. Op grond van deze bevindingen mocht als vaststaande worden aangenomen, 20 VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1906 | | pagina 896